EDINBURGH – Met haar ambitieuze Bridgetown Agenda voor de hervorming van de internationale financiële architectuur is premier Mia Amor Mottley van Barbados een krachtig pleitbezorger voor klimaatrechtvaardigheid geworden. Maar zij is niet de enige wereldleider die opstaat om de grote uitdagingen van vandaag aan te gaan. Een nieuwe generatie leiders uit het Moniale Zuiden laat van zich horen.
De Keniaanse president William Ruto bouwt bijvoorbeeld een nieuwe weg naar klimaat-positieve groei in Afrika: door gebruik te maken van zijn overvloedige natuurlijke hulpbronnen en zijn groene productiepotentieel te realiseren, zou het continent de ontwikkelde wereld kunnen voorzien van goederen en diensten om de transitie naar schone energie te versnellen. In Latijns-Amerika heeft de Colombiaanse president Gustavo Petro opgeroepen tot een nieuw Marshallplan om wereldwijde klimaatmaatregelen te financieren. En Luiz Inácio Lula da Silva, nu bezig aan zijn derde ambtstermijn als president van Brazilië, wil honger, armoede en ongelijkheid aanpakken, duurzame ontwikkeling bevorderen en verouderde mondiale bestuursregelingen hervormen tijdens het G20-voorzitterschap van zijn land in 2024.
Na een decennium van protectionisme en versnippering proberen deze initiatieven een wereldwijde consensus te bereiken over het doorvoeren van broodnodige hervormingen. De post-COVID-19-wereld wordt momenteel geconfronteerd met wat de G20 ‘cascadecrises’ heeft genoemd, waaronder een dramatische stijging van de energie- en voedselprijzen, een onbeheersbare schuldenlast in de armste landen ter wereld en een recordaantal klimaatrampen. De ontwikkelingslanden hebben jaarlijks minstens één biljoen dollar nodig om aanzienlijke vooruitgang te boeken in de klimaattransitie en om hun ontwikkelingsdoelstellingen te halen. Maar de kosten van niets doen zijn nog hoger.
Onze gezamenlijke toekomst staat of valt met een drastische verhoging van de financiering, en de plek om te beginnen is een heffing op extra inkomsten uit fossiele brandstoffen. Volgens Fatih Birol, de uitvoerend directeur van het Internationaal Energieagentschap, bedroegen de inkomsten van de wereldwijde olie- en gasindustrie in 2022 ongeveer vier biljoen dollar – een verbazingwekkende 2,5 biljoen dollar méér dan het gemiddelde van de afgelopen jaren.
Waar komt dit geld vandaan? Het korte antwoord is: de consumenten. Enkele van ’s werelds rijkste bedrijven harken enorme winsten binnen uit een crisis van de kosten van levensonderhoud – grotendeels aangewakkerd door de hoge energieprijzen – die de armen en kwetsbaren onevenredig hard heeft getroffen. De voornaamste begunstigden van deze effectieve belasting op de wereldeconomie zijn de oliestaten, waarvan de totale exportinkomsten, aangevuld met de exportinkomsten van landen als Canada, Australië, Irak en Iran, in 2022 bijna één biljoen dollar bedroegen.
De grootste van deze landen, waarvan het inkomen per hoofd van de bevolking tot de hoogste ter wereld behoort, zijn goed in staat om een vrijwillige heffing op hun uitzonderlijk hoge inkomsten uit de export van koolwaterstoffen te betalen aan een wereldwijd fonds voor duurzame ontwikkeling. Een belasting van drie procent op de exportinkomsten van 2022 van de Verenigde Arabische Emiraten (honderdnegentien miljard dollar), Qatar (honderdzestien miljard dollar), Koeweit (achtennegentig miljard dollar), Noorwegen (ongeveer honderdvierenzeventig miljard dollar) en Saoedi-Arabië (driehonderdelf miljard dollar) zou in totaal ruwweg vijfentwintig miljard dollar opbrengen – een bedrag dat niet veel groter is dan wat de Saoedi’s alleen al onlangs hebben uitgegeven aan voetbal, golf, Formule 1-races en andere sportdeals.
Het toeval wil dat de conferentie van de Verenigde Naties over klimaatverandering (COP28) dit jaar in een van deze landen, de VAE, zal worden gehouden. Sultan Al Jaber, de beoogd voorzitter van COP28, noemde in juli ‘het in orde maken van de klimaatfinanciering’ als een van de vier pijlers van zijn actieplan en stelde dat ‘alle vormen van financiering beter beschikbaar, toegankelijker en betaalbaarder moeten worden.’ Ook heeft hij donorlanden met achterstallige betalingen opgeroepen om ‘het geld te laten zien.’
Maar als kandidaat-voorzitter hebben de VAE de verantwoordelijkheid om het voortouw te nemen. De beste manier om COP28 op gang te brengen zou zijn dat Al Jaber – die ook algemeen directeur en groeps-CEO van de Abu Dhabi National Oil Company is – aankondigt dat zijn land drie miljard dollar van zijn onverwachte inkomsten zal bijdragen aan een wereldwijde financieringsfaciliteit en dat het zijn rijke buurlanden in de Golfregio zal proberen over te halen hetzelfde te doen. Ruim de helft van de bijdragen zou kunnen gaan naar het Loss and Damage Fund (fonds voor verlies en schade), waarover tijdens COP27 overeenstemming werd bereikt maar waarvoor nog steeds te weinig startkapitaal beschikbaar is. De rest zou kunnen worden gebruikt als kapitaal en subsidies voor nieuwe faciliteiten voor klimaatmitigatie en -adaptatie.
En de internationale gemeenschap moet deze heffing gebruiken om een breder financieringsprogramma voor de ontwikkelingslanden op te starten, gebaseerd op het principe dat rijke, van oudsher grote vervuilers die dat kunnen betalen, meer moeten bijdragen om armere landen te helpen zich aan te passen aan de opwarming van de aarde. Niet alleen moeten de hulpbudgetten worden verhoogd, ook de International Development Association, de financieringsfaciliteit van de Wereldbank voor de armste landen, moet volgend jaar een royale aanvulling krijgen.
Het verstrekken van negentig miljard dollar aan concessionele financiering voor lage-inkomenslanden vormt de kern van de voorstellen van de econoom N.K. Singh en de voormalige Amerikaanse minister van Financiën Lawrence H. Summers in hun uit twee delen bestaande rapport aan de G20, waarvan het eerste deel werd gepresenteerd in de aanloop naar de recente G20-top in New Delhi. Volgens hen moet het systeem van multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) zijn algehele capaciteit vergroten, wat betekent dat het zijn jaarlijkse toezeggingen moet verdrievoudigen tot driehonderd miljard dollar aan niet-concessionele financiering voor middeninkomenslanden.
Als onderdeel van hun voorstellen, waaronder een herkapitalisatie van de Wereldbank zelf, zijn ze voorstander van een breder gebruik van garanties. Hoge-inkomenslanden zouden dergelijke garanties kunnen en moeten verstrekken, zodat de MDB’s tegen aantrekkelijke voorwaarden kunnen lenen op de kapitaalmarkten.
Dergelijke initiatieven kunnen, mits goed beheerd, leningen van de particuliere sector mobiliseren, wat essentieel is om onze klimaatdoelstellingen te halen. En het is de combinatie van de heffing en het gebruik van garanties die, indien overeengekomen tijdens COP28, het platform kan vormen voor het bereiken van één biljoen dollar aan jaarlijkse geldstromen naar de ontwikkelingslanden tegen 2030.
Vijfenzeventig jaar geleden leenden de Verenigde Staten in het kader van het oorspronkelijke Marshallplan 13,3 miljard dollar (honderdnegenenzestig miljard dollar in het huidige geld) aan Europa voor de naoorlogse wederopbouw. Het was een opmerkelijke daad van mondiaal leiderschap die heeft bijgedragen aan tientallen jaren stabiele economische groei en internationale samenwerking.
Hoewel de wereld en de crises van vandaag heel anders zijn, moet het antwoord even ambitieus zijn. Landen in het Mondiale Zuiden wijzen de weg vooruit. Nu moeten hun rijke tegenhangers in het Mondiale Noorden de nodige financiële middelen vrijmaken. Het geld is er, maar we hebben de politieke verbeeldingskracht en wil nodig om het te gebruiken voordat de volgende crisis zich aandient.
Vertaling: Menno Grootveld
Permacrisis: A Plan to Fix a Fractured Worldvan Gordon Brown, Mohamed A. El-Erian, Michael Spence en Reid Lidow verscheen op 28 september 2023.
EDINBURGH – Met haar ambitieuze Bridgetown Agenda voor de hervorming van de internationale financiële architectuur is premier Mia Amor Mottley van Barbados een krachtig pleitbezorger voor klimaatrechtvaardigheid geworden. Maar zij is niet de enige wereldleider die opstaat om de grote uitdagingen van vandaag aan te gaan. Een nieuwe generatie leiders uit het Moniale Zuiden laat van zich horen.
De Keniaanse president William Ruto bouwt bijvoorbeeld een nieuwe weg naar klimaat-positieve groei in Afrika: door gebruik te maken van zijn overvloedige natuurlijke hulpbronnen en zijn groene productiepotentieel te realiseren, zou het continent de ontwikkelde wereld kunnen voorzien van goederen en diensten om de transitie naar schone energie te versnellen. In Latijns-Amerika heeft de Colombiaanse president Gustavo Petro opgeroepen tot een nieuw Marshallplan om wereldwijde klimaatmaatregelen te financieren. En Luiz Inácio Lula da Silva, nu bezig aan zijn derde ambtstermijn als president van Brazilië, wil honger, armoede en ongelijkheid aanpakken, duurzame ontwikkeling bevorderen en verouderde mondiale bestuursregelingen hervormen tijdens het G20-voorzitterschap van zijn land in 2024.
Na een decennium van protectionisme en versnippering proberen deze initiatieven een wereldwijde consensus te bereiken over het doorvoeren van broodnodige hervormingen. De post-COVID-19-wereld wordt momenteel geconfronteerd met wat de G20 ‘cascadecrises’ heeft genoemd, waaronder een dramatische stijging van de energie- en voedselprijzen, een onbeheersbare schuldenlast in de armste landen ter wereld en een recordaantal klimaatrampen. De ontwikkelingslanden hebben jaarlijks minstens één biljoen dollar nodig om aanzienlijke vooruitgang te boeken in de klimaattransitie en om hun ontwikkelingsdoelstellingen te halen. Maar de kosten van niets doen zijn nog hoger.
Onze gezamenlijke toekomst staat of valt met een drastische verhoging van de financiering, en de plek om te beginnen is een heffing op extra inkomsten uit fossiele brandstoffen. Volgens Fatih Birol, de uitvoerend directeur van het Internationaal Energieagentschap, bedroegen de inkomsten van de wereldwijde olie- en gasindustrie in 2022 ongeveer vier biljoen dollar – een verbazingwekkende 2,5 biljoen dollar méér dan het gemiddelde van de afgelopen jaren.
Waar komt dit geld vandaan? Het korte antwoord is: de consumenten. Enkele van ’s werelds rijkste bedrijven harken enorme winsten binnen uit een crisis van de kosten van levensonderhoud – grotendeels aangewakkerd door de hoge energieprijzen – die de armen en kwetsbaren onevenredig hard heeft getroffen. De voornaamste begunstigden van deze effectieve belasting op de wereldeconomie zijn de oliestaten, waarvan de totale exportinkomsten, aangevuld met de exportinkomsten van landen als Canada, Australië, Irak en Iran, in 2022 bijna één biljoen dollar bedroegen.
De grootste van deze landen, waarvan het inkomen per hoofd van de bevolking tot de hoogste ter wereld behoort, zijn goed in staat om een vrijwillige heffing op hun uitzonderlijk hoge inkomsten uit de export van koolwaterstoffen te betalen aan een wereldwijd fonds voor duurzame ontwikkeling. Een belasting van drie procent op de exportinkomsten van 2022 van de Verenigde Arabische Emiraten (honderdnegentien miljard dollar), Qatar (honderdzestien miljard dollar), Koeweit (achtennegentig miljard dollar), Noorwegen (ongeveer honderdvierenzeventig miljard dollar) en Saoedi-Arabië (driehonderdelf miljard dollar) zou in totaal ruwweg vijfentwintig miljard dollar opbrengen – een bedrag dat niet veel groter is dan wat de Saoedi’s alleen al onlangs hebben uitgegeven aan voetbal, golf, Formule 1-races en andere sportdeals.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Het toeval wil dat de conferentie van de Verenigde Naties over klimaatverandering (COP28) dit jaar in een van deze landen, de VAE, zal worden gehouden. Sultan Al Jaber, de beoogd voorzitter van COP28, noemde in juli ‘het in orde maken van de klimaatfinanciering’ als een van de vier pijlers van zijn actieplan en stelde dat ‘alle vormen van financiering beter beschikbaar, toegankelijker en betaalbaarder moeten worden.’ Ook heeft hij donorlanden met achterstallige betalingen opgeroepen om ‘het geld te laten zien.’
Maar als kandidaat-voorzitter hebben de VAE de verantwoordelijkheid om het voortouw te nemen. De beste manier om COP28 op gang te brengen zou zijn dat Al Jaber – die ook algemeen directeur en groeps-CEO van de Abu Dhabi National Oil Company is – aankondigt dat zijn land drie miljard dollar van zijn onverwachte inkomsten zal bijdragen aan een wereldwijde financieringsfaciliteit en dat het zijn rijke buurlanden in de Golfregio zal proberen over te halen hetzelfde te doen. Ruim de helft van de bijdragen zou kunnen gaan naar het Loss and Damage Fund (fonds voor verlies en schade), waarover tijdens COP27 overeenstemming werd bereikt maar waarvoor nog steeds te weinig startkapitaal beschikbaar is. De rest zou kunnen worden gebruikt als kapitaal en subsidies voor nieuwe faciliteiten voor klimaatmitigatie en -adaptatie.
En de internationale gemeenschap moet deze heffing gebruiken om een breder financieringsprogramma voor de ontwikkelingslanden op te starten, gebaseerd op het principe dat rijke, van oudsher grote vervuilers die dat kunnen betalen, meer moeten bijdragen om armere landen te helpen zich aan te passen aan de opwarming van de aarde. Niet alleen moeten de hulpbudgetten worden verhoogd, ook de International Development Association, de financieringsfaciliteit van de Wereldbank voor de armste landen, moet volgend jaar een royale aanvulling krijgen.
Het verstrekken van negentig miljard dollar aan concessionele financiering voor lage-inkomenslanden vormt de kern van de voorstellen van de econoom N.K. Singh en de voormalige Amerikaanse minister van Financiën Lawrence H. Summers in hun uit twee delen bestaande rapport aan de G20, waarvan het eerste deel werd gepresenteerd in de aanloop naar de recente G20-top in New Delhi. Volgens hen moet het systeem van multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s) zijn algehele capaciteit vergroten, wat betekent dat het zijn jaarlijkse toezeggingen moet verdrievoudigen tot driehonderd miljard dollar aan niet-concessionele financiering voor middeninkomenslanden.
Als onderdeel van hun voorstellen, waaronder een herkapitalisatie van de Wereldbank zelf, zijn ze voorstander van een breder gebruik van garanties. Hoge-inkomenslanden zouden dergelijke garanties kunnen en moeten verstrekken, zodat de MDB’s tegen aantrekkelijke voorwaarden kunnen lenen op de kapitaalmarkten.
Dergelijke initiatieven kunnen, mits goed beheerd, leningen van de particuliere sector mobiliseren, wat essentieel is om onze klimaatdoelstellingen te halen. En het is de combinatie van de heffing en het gebruik van garanties die, indien overeengekomen tijdens COP28, het platform kan vormen voor het bereiken van één biljoen dollar aan jaarlijkse geldstromen naar de ontwikkelingslanden tegen 2030.
Vijfenzeventig jaar geleden leenden de Verenigde Staten in het kader van het oorspronkelijke Marshallplan 13,3 miljard dollar (honderdnegenenzestig miljard dollar in het huidige geld) aan Europa voor de naoorlogse wederopbouw. Het was een opmerkelijke daad van mondiaal leiderschap die heeft bijgedragen aan tientallen jaren stabiele economische groei en internationale samenwerking.
Hoewel de wereld en de crises van vandaag heel anders zijn, moet het antwoord even ambitieus zijn. Landen in het Mondiale Zuiden wijzen de weg vooruit. Nu moeten hun rijke tegenhangers in het Mondiale Noorden de nodige financiële middelen vrijmaken. Het geld is er, maar we hebben de politieke verbeeldingskracht en wil nodig om het te gebruiken voordat de volgende crisis zich aandient.
Vertaling: Menno Grootveld
Permacrisis: A Plan to Fix a Fractured Worldvan Gordon Brown, Mohamed A. El-Erian, Michael Spence en Reid Lidow verscheen op 28 september 2023.