GENÈVE – De onderhandelaars en activisten die zich voorbereiden op de komende conferentie van de Verenigde Naties over klimaatverandering (COP28) in Dubai zijn zich er terdege van bewust dat er geen realistische kans is om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5° Celsius boven het pre-industriële niveau. Maar wat in klimaatkringen een publiek geheim is geworden, moet breder worden gedeeld. Paradoxaal genoeg is het misschien de enige manier om de politieke wil op te brengen die nodig is om af te zien van incrementalisme ten gunste van ontwrichtende actie die in verhouding staat tot de omvang van het probleem.
Het officiële standpunt blijft dat de doelstelling van 1,5°C uit het klimaatverdrag van Parijs van 2015 nog steeds haalbaar is, maar alleen als we resoluut en onmiddellijk handelen. Hoewel dat in theorie misschien waar is, zijn de noodzakelijke hervormingen politiek pijnlijk en daarom bijna non-existent. Het wereldwijde verbruik van steenkool steeg bijvoorbeeld naar een nieuw record van 8,3 miljard ton in 2022. Bovendien hebben Chevron en ExxonMobil onlangs samen 113 miljard dollar geïnvesteerd in het veiligstellen van extra olie- en gasreserves – een ondubbelzinnige gok op de winstgevendheid van fossiele brandstoffen op de langere termijn.
Het is overduidelijk dat we afstevenen op een wereldwijde temperatuur die minstens 2°C boven het pre-industriële niveau ligt. Dit komt overeen met de recente conclusie van het Internationaal Energieagentschap dat, op basis van het huidige beleid, de wereldwijde uitstoot de gemiddelde temperatuur deze eeuw met ongeveer 2,4°C kan opdrijven.
Een toekomst van meer dan 1,5°C zal er heel anders uitzien dan onze huidige realiteit, en elke tiende van een graad zal grote gevolgen hebben. Bij een opwarming van 2°C zal naar schatting veertig procent van de wereldbevolking worden blootgesteld aan ernstige hittegolven, terwijl tot een derde te maken zal krijgen met chronische waterschaarste. De menselijke kosten, in termen van ontheemding, verlies van bestaansmiddelen en vroegtijdige sterfgevallen, zullen ongekend zijn, waarbij kwetsbare gemeenschappen, voornamelijk in armere landen, de zwaarste last zullen dragen.
We moeten alles doen wat in ons vermogen ligt om deze gevolgen te voorkomen. Maar ironisch genoeg is het wekken van valse hoop op het bereiken van de 1,5°C-doelstelling een blokkade geworden voor vooruitgang op het gebied van klimaatactie. Zoals NatureFinance benadrukt in een publicatie aan de vooravond van COP28, ‘Time to Plan for a Future Beyond 1.5 Degrees,’ weerspiegelt dit doel onze ambitie maar heeft het, pervers genoeg, de fictie van een ‘win-win’-energietransitie verankerd, waarbij de toekomstige wereld veel op de onze lijkt, alleen zonder koolstofuitstoot. Dit verhaal, gepromoot door veel politieke, zakelijke en maatschappelijke leiders, beperkt onze reactie en dwingt ons te handelen binnen de grenzen van de conventionele wijsheid.
Mensen hebben moeite om te reageren op langzaam voortschrijdende crises. Om aan dit patroon te ontsnappen is er meestal een ‘nieuwe waarheid’ nodig die vanzelfsprekend wordt, vaak door een plotselinge schok die een paradigmaverschuiving in gang zet en de mogelijkheden vergroot.
In de nasleep van de wereldwijde financiële crisis van 2008 lieten de ministers van Financiën en de gouverneurs van de centrale banken bijvoorbeeld de lang gekoesterde overtuiging varen dat monetaire expansie koste wat het kost vermeden moest worden uit angst voor inflatie; in plaats daarvan omarmden ze kwantitatieve versoepeling – in feite het bijdrukken van geld – om het herstel te stimuleren. Op dezelfde manier zagen de regeringen van de G20, nadat de COVID-19-pandemie uitbrak, af van hun belofte om zuinig met de begroting om te gaan en namen ze dure universele inkomenssteun aan, die voorheen als een utopie werd afgedaan.
Het omschakelen naar een verhaal van ‘meer dan 1,5°C’ zou de schok kunnen geven die nodig is om een business-as-usual-mentaliteit te verwerpen ten gunste van interventies die breken met geaccepteerde normen en de status-quo verstoren. Denk bijvoorbeeld aan de existentiële kwestie van voedselzekerheid. Het helpen van kwetsbare kleine boeren om over te schakelen op regeneratieve praktijken zou kunnen werken in een wereld waarin de opwarming beperkt blijft tot 1,5°C. Maar het zou hen ook kunnen belemmeren om afstand te doen van landbouwmethoden en middelen van bestaan die niet langer voorhanden zullen zijn als de temperatuur dat doel overschrijdt.
Tegelijkertijd kunnen mondiale voedselaanbodketens minder belangrijk worden bij een opwarming van meer dan 1,5°C, omdat producerende landen hun export beperken en grote soevereine importeurs zoals China zich richten op het bereiken van zelfvoorziening. Een dergelijke on-shoring zal waarschijnlijk leiden tot snellere investeringen in kapitaalintensieve voedselproductie die klimaatbestendiger is en minder afhankelijk van de natuur, zoals verticale landbouw en in laboratoria gekweekte eiwitten. Te oordelen naar de uitrol van hernieuwbare-energietechnologieën kan de grootste uitdaging liggen in het op schaal inzetten van deze veerkrachtige voedselsystemen in armere landen.
De financiële sector is ook rijp voor ontwrichting. Investeringen moeten dringend worden onttrokken aan koolstofintensieve activa. De huidige pogingen om klimaatgerelateerde risico’s mee te wegen in de waardering en toewijzing van activa zijn duidelijk mislukt. Er zijn veel stoutmoediger maatregelen nodig om de financiële stromen in overeenstemming te brengen met nationaal en internationaal klimaatbeleid en klimaatverplichtingen. Centrale banken en toezichthouders moeten bijvoorbeeld verder kijken dan financiële risico’s en hun gekoesterde beleidsonafhankelijkheid opgeven, wat ze eerder hebben gedaan in tijden van crisis. Onder dergelijke omstandigheden kunnen toezichthouders hun beleid afstemmen op nationale netto-nuldoelstellingen en internationale verbintenissen door verplichte eisen op te leggen aan financiële instellingen om binnen een bepaald tijdsbestek netto-nul, natuurpositieve portefeuilles af te leveren.
Realisme met betrekking tot de 1,5°C-doelstelling is nodig om de stapsgewijze inspanningen op te geven en groter te gaan denken. Echt innovatieve klimaatactie is onmogelijk zonder het loslaten van dit zo gehoopte doel en het geruststellende beeld van een illusoire toekomst dat ermee gepaard ging. Hoewel een dergelijke ommezwaai geen garantie is voor succes, zou het onconventionele maatregelen kunnen ontsluiten om de stijgende temperaturen te beperken en ons voor te bereiden op een warmere wereld.
Klik hier om het pamflet van NatureFinance te downloaden, ‘Time to Plan for a Future Beyond 1.5 Degrees.’
GENÈVE – De onderhandelaars en activisten die zich voorbereiden op de komende conferentie van de Verenigde Naties over klimaatverandering (COP28) in Dubai zijn zich er terdege van bewust dat er geen realistische kans is om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5° Celsius boven het pre-industriële niveau. Maar wat in klimaatkringen een publiek geheim is geworden, moet breder worden gedeeld. Paradoxaal genoeg is het misschien de enige manier om de politieke wil op te brengen die nodig is om af te zien van incrementalisme ten gunste van ontwrichtende actie die in verhouding staat tot de omvang van het probleem.
Het officiële standpunt blijft dat de doelstelling van 1,5°C uit het klimaatverdrag van Parijs van 2015 nog steeds haalbaar is, maar alleen als we resoluut en onmiddellijk handelen. Hoewel dat in theorie misschien waar is, zijn de noodzakelijke hervormingen politiek pijnlijk en daarom bijna non-existent. Het wereldwijde verbruik van steenkool steeg bijvoorbeeld naar een nieuw record van 8,3 miljard ton in 2022. Bovendien hebben Chevron en ExxonMobil onlangs samen 113 miljard dollar geïnvesteerd in het veiligstellen van extra olie- en gasreserves – een ondubbelzinnige gok op de winstgevendheid van fossiele brandstoffen op de langere termijn.
Het is overduidelijk dat we afstevenen op een wereldwijde temperatuur die minstens 2°C boven het pre-industriële niveau ligt. Dit komt overeen met de recente conclusie van het Internationaal Energieagentschap dat, op basis van het huidige beleid, de wereldwijde uitstoot de gemiddelde temperatuur deze eeuw met ongeveer 2,4°C kan opdrijven.
Een toekomst van meer dan 1,5°C zal er heel anders uitzien dan onze huidige realiteit, en elke tiende van een graad zal grote gevolgen hebben. Bij een opwarming van 2°C zal naar schatting veertig procent van de wereldbevolking worden blootgesteld aan ernstige hittegolven, terwijl tot een derde te maken zal krijgen met chronische waterschaarste. De menselijke kosten, in termen van ontheemding, verlies van bestaansmiddelen en vroegtijdige sterfgevallen, zullen ongekend zijn, waarbij kwetsbare gemeenschappen, voornamelijk in armere landen, de zwaarste last zullen dragen.
We moeten alles doen wat in ons vermogen ligt om deze gevolgen te voorkomen. Maar ironisch genoeg is het wekken van valse hoop op het bereiken van de 1,5°C-doelstelling een blokkade geworden voor vooruitgang op het gebied van klimaatactie. Zoals NatureFinance benadrukt in een publicatie aan de vooravond van COP28, ‘Time to Plan for a Future Beyond 1.5 Degrees,’ weerspiegelt dit doel onze ambitie maar heeft het, pervers genoeg, de fictie van een ‘win-win’-energietransitie verankerd, waarbij de toekomstige wereld veel op de onze lijkt, alleen zonder koolstofuitstoot. Dit verhaal, gepromoot door veel politieke, zakelijke en maatschappelijke leiders, beperkt onze reactie en dwingt ons te handelen binnen de grenzen van de conventionele wijsheid.
Mensen hebben moeite om te reageren op langzaam voortschrijdende crises. Om aan dit patroon te ontsnappen is er meestal een ‘nieuwe waarheid’ nodig die vanzelfsprekend wordt, vaak door een plotselinge schok die een paradigmaverschuiving in gang zet en de mogelijkheden vergroot.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
In de nasleep van de wereldwijde financiële crisis van 2008 lieten de ministers van Financiën en de gouverneurs van de centrale banken bijvoorbeeld de lang gekoesterde overtuiging varen dat monetaire expansie koste wat het kost vermeden moest worden uit angst voor inflatie; in plaats daarvan omarmden ze kwantitatieve versoepeling – in feite het bijdrukken van geld – om het herstel te stimuleren. Op dezelfde manier zagen de regeringen van de G20, nadat de COVID-19-pandemie uitbrak, af van hun belofte om zuinig met de begroting om te gaan en namen ze dure universele inkomenssteun aan, die voorheen als een utopie werd afgedaan.
Het omschakelen naar een verhaal van ‘meer dan 1,5°C’ zou de schok kunnen geven die nodig is om een business-as-usual-mentaliteit te verwerpen ten gunste van interventies die breken met geaccepteerde normen en de status-quo verstoren. Denk bijvoorbeeld aan de existentiële kwestie van voedselzekerheid. Het helpen van kwetsbare kleine boeren om over te schakelen op regeneratieve praktijken zou kunnen werken in een wereld waarin de opwarming beperkt blijft tot 1,5°C. Maar het zou hen ook kunnen belemmeren om afstand te doen van landbouwmethoden en middelen van bestaan die niet langer voorhanden zullen zijn als de temperatuur dat doel overschrijdt.
Tegelijkertijd kunnen mondiale voedselaanbodketens minder belangrijk worden bij een opwarming van meer dan 1,5°C, omdat producerende landen hun export beperken en grote soevereine importeurs zoals China zich richten op het bereiken van zelfvoorziening. Een dergelijke on-shoring zal waarschijnlijk leiden tot snellere investeringen in kapitaalintensieve voedselproductie die klimaatbestendiger is en minder afhankelijk van de natuur, zoals verticale landbouw en in laboratoria gekweekte eiwitten. Te oordelen naar de uitrol van hernieuwbare-energietechnologieën kan de grootste uitdaging liggen in het op schaal inzetten van deze veerkrachtige voedselsystemen in armere landen.
De financiële sector is ook rijp voor ontwrichting. Investeringen moeten dringend worden onttrokken aan koolstofintensieve activa. De huidige pogingen om klimaatgerelateerde risico’s mee te wegen in de waardering en toewijzing van activa zijn duidelijk mislukt. Er zijn veel stoutmoediger maatregelen nodig om de financiële stromen in overeenstemming te brengen met nationaal en internationaal klimaatbeleid en klimaatverplichtingen. Centrale banken en toezichthouders moeten bijvoorbeeld verder kijken dan financiële risico’s en hun gekoesterde beleidsonafhankelijkheid opgeven, wat ze eerder hebben gedaan in tijden van crisis. Onder dergelijke omstandigheden kunnen toezichthouders hun beleid afstemmen op nationale netto-nuldoelstellingen en internationale verbintenissen door verplichte eisen op te leggen aan financiële instellingen om binnen een bepaald tijdsbestek netto-nul, natuurpositieve portefeuilles af te leveren.
Realisme met betrekking tot de 1,5°C-doelstelling is nodig om de stapsgewijze inspanningen op te geven en groter te gaan denken. Echt innovatieve klimaatactie is onmogelijk zonder het loslaten van dit zo gehoopte doel en het geruststellende beeld van een illusoire toekomst dat ermee gepaard ging. Hoewel een dergelijke ommezwaai geen garantie is voor succes, zou het onconventionele maatregelen kunnen ontsluiten om de stijgende temperaturen te beperken en ons voor te bereiden op een warmere wereld.
Klik hier om het pamflet van NatureFinance te downloaden, ‘Time to Plan for a Future Beyond 1.5 Degrees.’