CAMBRIDGE – Nu de regering van de aanstaande Amerikaanse president Joe Biden een nieuwe, rationele aanpak van de klimaatverandering belooft, is dit een ideaal moment om te pleiten voor een Wereldkoolstofbank die hulp en technische bijstand aan ontwikkelingslanden biedt en kan coördineren om hen te helpen koolstofvrij te worden. De voorgestelde Green New Deal in de Verenigde Staten en de European Green Deal van de Europese Commissie kennen lovenswaardige milieudoelstellingen, maar zijn te veel naar binnen gericht. Als een heel gebouw in brand staat, zou het concentreren van brandbestrijdingsmiddelen op één verdieping de vernietiging ervan alleen maar vertragen, niet voorkomen.
Volgens het Internationaal Energieagentschap (IEA) zal bijna de gehele netto-groei van de kooldioxide-uitstoot de komende twee decennia afkomstig zijn van de opkomende markten. Hoewel China onlangs heeft toegezegd dat het tegen 2060 een netto-nuluitstoot zal hebben, is het ontnuchterend om te bedenken dat het land de helft van de steenkoolproductie en de helft van het steenkoolverbruik in de wereld voor zijn rekening neemt.
Ook India is zeer afhankelijk van zijn overvloedige steenkoolreserves en zal dat waarschijnlijk ook blijven, ondanks de sterke vooruitgang op het gebied van zonne-energie. Niettegenstaande alle fanfare die gepaard is gegaan met het klimaatverdrag van Parijs van 2015, geldt dat het aandeel van schone energie in de wereldwijde energie-investeringen nog steeds slechts rond de 34 procent ligt, bijna precies hetzelfde niveau van vijf jaar geleden. Wind en zon zijn slechts goed voor 8 procent van de wereldwijde energieproductie. Het IEA schat dat het in hun huidige vorm blijven draaien van bestaande elektriciteitscentrales voor de rest van hun verwachte levensduur op zichzelf al zou leiden tot een stijging van de wereldwijde temperatuur met 1,7 graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële niveau.
Op dit moment is de meest besproken aanpak om ontwikkelingslanden aan te moedigen hun CO2-uitstoot te verminderen een koolstofgrensbelasting op de invoer uit landen die niet over adequate koolstofbeprijzingssystemen beschikken. De Europese Unie overweegt momenteel een dergelijke maatregel, en ook de Climate Leadership Council (waarvan onder meer de nieuwe Amerikaanse minister van Financiën Janet Yellen deel uitmaakt) heeft zich hiervoor uitgesproken.
Economen zijn bijna overal voorstander van koolstofbelastingen (het Europese koolstofbeprijzingssysteem is een onhandigere versie), zodat producenten en consumenten rekening kunnen houden met de gevolgen van hun acties voor de mondiale commons. Een koolstofgrensbelasting is bedoeld om de ontwikkelingslanden ertoe te bewegen hun eigen koolstofbelastingen in te voeren. Het beleid is conceptueel goed onderbouwd, maar is te statisch en moeilijk uitvoerbaar.
Om te beginnen hebben de ontwikkelingseconomieën noch de middelen noch de technologie om zichzelf van de ene op de andere dag te transformeren. Een deel van de reden dat geavanceerde economieën in staat zijn geweest hun CO2-uitstoot te beperken, is dat de wereldwijde maakindustrie is gemigreerd naar opkomende markten die zwaar hebben geïnvesteerd in energie.
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
De gemiddelde leeftijd van steenkoolcentrales in Azië is twaalf jaar, vergeleken met 43 jaar in de geavanceerde economieën. Aangezien de levensduur van een kolencentrale ongeveer vijftig jaar is en steenkool een van de weinige natuurlijke hulpbronnen is die China en India in overvloed hebben, zullen de kosten voor het zich ontwikkelende Azië van de ontmanteling van de kolencentrales enorm zijn. En dan is er nog Afrika, waar het aantal mensen dat geen toegang heeft tot elektriciteit tijdens de COVID-19-pandemie is gestegen tot bijna 600 miljoen.
De kloof tussen het vermogen van de ontwikkelingslanden om de klimaatverandering het hoofd te bieden en de ambitieuze plannen die in de geavanceerde economieën worden besproken, is het zoveelste voorbeeld van het enorme verschil in rijkdom en hulpbronnen tussen het mondiale Noorden en het mondiale Zuiden. Als reactie op de COVID-19-crisis hebben de geavanceerde economieën in 2020 bijvoorbeeld ruim 16 procent van hun bbp aan begrotings- en kredietsteun besteed, tegenover 6 procent in de opkomende markten en 2 procent in de ontwikkelingslanden, aldus het Internationale Monetaire Fonds (IMF). En deze brede kloof houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de pandemiegerelateerde schuldenopbouw de komende jaren zal escaleren tot een regelrechte schuldencrisis van de ontwikkelingslanden, wat het koolstofvrij maken van hun economie nog verder zal bemoeilijken.
De wereldwijde beprijzing van koolstof is een cruciaal onderdeel van iedere langetermijnoplossing voor de klimaatcrisis, maar de geavanceerde economieën moeten de ontwikkelingslanden een wortel en niet alleen een stok voorhouden. Dit moet gebeuren in de vorm van aan strenge voorwaarden gekoppelde financiering, gecombineerd met technische expertise en het delen van de beste praktijken – dit alles onder leiding van een Wereldkoolstofbank.
Het IMF, de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken hebben een belangrijke rol te spelen, maar hun mandaten zijn te diffuus om de klimaatuitdaging in hun eentje effectief aan te kunnen pakken. Intussen moeten degenen die vinden dat de steun van overheid aan overheid geen rol mag spelen in klimaatoplossingen in gedachten houden dat staatsbedrijven, die niet bepaald goed reageren op economische stimulansen, de wereldwijde steenkoolindustrie in toenemende mate domineren.
Is het te optimistisch om te denken dat de naar binnen gerichte geavanceerde economieën ooit bereid zullen zijn grote hoeveelheden steun – ten minste 100-200 miljard dollar per jaar – te oormerken om de ontwikkelingslanden te helpen hun klimaatdoelstellingen te halen? Het antwoord op de COVID-19-crisis biedt tot nu toe weinig hoop; het initiatief voor de opschorting van de schuldaflossingen van de G20 heeft veertig zeer arme landen een paar miljard dollar verlichting gebracht, maar dat verbleekt in vergelijking met de biljoenen die de rijke landen aan hun eigen burgers hebben uitgegeven. Een versterkt koolstofbelasting- of prijsregime zou op de langere termijn een bron van duurzame financiering kunnen zijn, maar het probleem is te urgent om te wachten tot het zover is.
Het doel om tegen 2050 een netto CO2-uitstoot van nul te bereiken, dat de EU heeft aanvaard en de VS waarschijnlijk binnenkort zal aanvaarden, is prijzenswaardig. Maar navelstaarderig milieu-activisme is beslist geen goede manier om een mondiaal probleem op te lossen.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
At the end of a year of domestic and international upheaval, Project Syndicate commentators share their favorite books from the past 12 months. Covering a wide array of genres and disciplines, this year’s picks provide fresh perspectives on the defining challenges of our time and how to confront them.
ask Project Syndicate contributors to select the books that resonated with them the most over the past year.
CAMBRIDGE – Nu de regering van de aanstaande Amerikaanse president Joe Biden een nieuwe, rationele aanpak van de klimaatverandering belooft, is dit een ideaal moment om te pleiten voor een Wereldkoolstofbank die hulp en technische bijstand aan ontwikkelingslanden biedt en kan coördineren om hen te helpen koolstofvrij te worden. De voorgestelde Green New Deal in de Verenigde Staten en de European Green Deal van de Europese Commissie kennen lovenswaardige milieudoelstellingen, maar zijn te veel naar binnen gericht. Als een heel gebouw in brand staat, zou het concentreren van brandbestrijdingsmiddelen op één verdieping de vernietiging ervan alleen maar vertragen, niet voorkomen.
Volgens het Internationaal Energieagentschap (IEA) zal bijna de gehele netto-groei van de kooldioxide-uitstoot de komende twee decennia afkomstig zijn van de opkomende markten. Hoewel China onlangs heeft toegezegd dat het tegen 2060 een netto-nuluitstoot zal hebben, is het ontnuchterend om te bedenken dat het land de helft van de steenkoolproductie en de helft van het steenkoolverbruik in de wereld voor zijn rekening neemt.
Ook India is zeer afhankelijk van zijn overvloedige steenkoolreserves en zal dat waarschijnlijk ook blijven, ondanks de sterke vooruitgang op het gebied van zonne-energie. Niettegenstaande alle fanfare die gepaard is gegaan met het klimaatverdrag van Parijs van 2015, geldt dat het aandeel van schone energie in de wereldwijde energie-investeringen nog steeds slechts rond de 34 procent ligt, bijna precies hetzelfde niveau van vijf jaar geleden. Wind en zon zijn slechts goed voor 8 procent van de wereldwijde energieproductie. Het IEA schat dat het in hun huidige vorm blijven draaien van bestaande elektriciteitscentrales voor de rest van hun verwachte levensduur op zichzelf al zou leiden tot een stijging van de wereldwijde temperatuur met 1,7 graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële niveau.
Op dit moment is de meest besproken aanpak om ontwikkelingslanden aan te moedigen hun CO2-uitstoot te verminderen een koolstofgrensbelasting op de invoer uit landen die niet over adequate koolstofbeprijzingssystemen beschikken. De Europese Unie overweegt momenteel een dergelijke maatregel, en ook de Climate Leadership Council (waarvan onder meer de nieuwe Amerikaanse minister van Financiën Janet Yellen deel uitmaakt) heeft zich hiervoor uitgesproken.
Economen zijn bijna overal voorstander van koolstofbelastingen (het Europese koolstofbeprijzingssysteem is een onhandigere versie), zodat producenten en consumenten rekening kunnen houden met de gevolgen van hun acties voor de mondiale commons. Een koolstofgrensbelasting is bedoeld om de ontwikkelingslanden ertoe te bewegen hun eigen koolstofbelastingen in te voeren. Het beleid is conceptueel goed onderbouwd, maar is te statisch en moeilijk uitvoerbaar.
Om te beginnen hebben de ontwikkelingseconomieën noch de middelen noch de technologie om zichzelf van de ene op de andere dag te transformeren. Een deel van de reden dat geavanceerde economieën in staat zijn geweest hun CO2-uitstoot te beperken, is dat de wereldwijde maakindustrie is gemigreerd naar opkomende markten die zwaar hebben geïnvesteerd in energie.
HOLIDAY SALE: PS for less than $0.7 per week
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
De gemiddelde leeftijd van steenkoolcentrales in Azië is twaalf jaar, vergeleken met 43 jaar in de geavanceerde economieën. Aangezien de levensduur van een kolencentrale ongeveer vijftig jaar is en steenkool een van de weinige natuurlijke hulpbronnen is die China en India in overvloed hebben, zullen de kosten voor het zich ontwikkelende Azië van de ontmanteling van de kolencentrales enorm zijn. En dan is er nog Afrika, waar het aantal mensen dat geen toegang heeft tot elektriciteit tijdens de COVID-19-pandemie is gestegen tot bijna 600 miljoen.
De kloof tussen het vermogen van de ontwikkelingslanden om de klimaatverandering het hoofd te bieden en de ambitieuze plannen die in de geavanceerde economieën worden besproken, is het zoveelste voorbeeld van het enorme verschil in rijkdom en hulpbronnen tussen het mondiale Noorden en het mondiale Zuiden. Als reactie op de COVID-19-crisis hebben de geavanceerde economieën in 2020 bijvoorbeeld ruim 16 procent van hun bbp aan begrotings- en kredietsteun besteed, tegenover 6 procent in de opkomende markten en 2 procent in de ontwikkelingslanden, aldus het Internationale Monetaire Fonds (IMF). En deze brede kloof houdt geen rekening met de mogelijkheid dat de pandemiegerelateerde schuldenopbouw de komende jaren zal escaleren tot een regelrechte schuldencrisis van de ontwikkelingslanden, wat het koolstofvrij maken van hun economie nog verder zal bemoeilijken.
De wereldwijde beprijzing van koolstof is een cruciaal onderdeel van iedere langetermijnoplossing voor de klimaatcrisis, maar de geavanceerde economieën moeten de ontwikkelingslanden een wortel en niet alleen een stok voorhouden. Dit moet gebeuren in de vorm van aan strenge voorwaarden gekoppelde financiering, gecombineerd met technische expertise en het delen van de beste praktijken – dit alles onder leiding van een Wereldkoolstofbank.
Het IMF, de Wereldbank en de regionale ontwikkelingsbanken hebben een belangrijke rol te spelen, maar hun mandaten zijn te diffuus om de klimaatuitdaging in hun eentje effectief aan te kunnen pakken. Intussen moeten degenen die vinden dat de steun van overheid aan overheid geen rol mag spelen in klimaatoplossingen in gedachten houden dat staatsbedrijven, die niet bepaald goed reageren op economische stimulansen, de wereldwijde steenkoolindustrie in toenemende mate domineren.
Is het te optimistisch om te denken dat de naar binnen gerichte geavanceerde economieën ooit bereid zullen zijn grote hoeveelheden steun – ten minste 100-200 miljard dollar per jaar – te oormerken om de ontwikkelingslanden te helpen hun klimaatdoelstellingen te halen? Het antwoord op de COVID-19-crisis biedt tot nu toe weinig hoop; het initiatief voor de opschorting van de schuldaflossingen van de G20 heeft veertig zeer arme landen een paar miljard dollar verlichting gebracht, maar dat verbleekt in vergelijking met de biljoenen die de rijke landen aan hun eigen burgers hebben uitgegeven. Een versterkt koolstofbelasting- of prijsregime zou op de langere termijn een bron van duurzame financiering kunnen zijn, maar het probleem is te urgent om te wachten tot het zover is.
Het doel om tegen 2050 een netto CO2-uitstoot van nul te bereiken, dat de EU heeft aanvaard en de VS waarschijnlijk binnenkort zal aanvaarden, is prijzenswaardig. Maar navelstaarderig milieu-activisme is beslist geen goede manier om een mondiaal probleem op te lossen.
Vertaling: Menno Grootveld