KIGALI – Maar liefst 150 miljoen mensen wereldwijd, ruwweg de bevolking van Canada, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk samen, zijn het afgelopen jaar mogelijk in een door de pandemie veroorzaakte situatie van extreme armoede terechtgekomen. Gedeeltelijk als gevolg daarvan pompen regeringen momenteel ongekende hoeveelheden geld in hun COVID-19-respons, waarbij ze alleen al in 2020 meer dan 14,6 biljoen dollar uitgegeven hebben aan reddings- en stimuleringsmaatregelen.
Maar uit een recent rapport van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) en de Universiteit van Oxford blijkt dat slechts 18 procent van de huidige herstelinvesteringen als ʻgroenʼ kan worden beschouwd. Dat is een probleem.
Nu regeringen de pompen van het economisch herstel aanzwengelen, moeten zij de maatstaven waaraan zij de menselijke vooruitgang en welvaart afmeten, veranderen. Anders lopen hun investeringen het risico de ongelijkheden en de milieuvernietiging die de basis hebben gelegd voor de COVID-19-pandemie, verder aan te wakkeren.
Door de achteruitgang van het milieu en het toenemende contact tussen wilde dieren en mensen kon SARS-CoV-2, het virus dat COVID-19 veroorzaakt, van dier op mens overspringen. En door de omstandigheden waarin het virus terechtkwam – gevormd door enorme sociale ongelijkheden – kon het leiden tot een pandemie met verwoestende gevolgen op gezondheids-, sociaal en economisch gebied.
Zelfs in landen die hebben hebben verklaard voornemens te zijn zowel de vernietiging van het milieu als de ongelijkheid aan te pakken, worden de reddingspakketten gedomineerd door uitgaven die de niet-duurzame economische activiteiten van vóór de pandemie ondersteunen. Deze misplaatste investeringen versterken de omstandigheden die ons hier in de eerste plaats terecht hebben laten komen.
Landen als India, Canada, Zuid-Afrika en China hebben bijvoorbeeld middelen gereserveerd voor groen herstel, maar steunen tegelijkertijd hun fossiele brandstoffenindustrie. Terwijl China een ambitieus groen herstelplan heeft voorgesteld, is de bouw van kolencentrales in de Chinese provincies in de eerste helft van 2020 fors gestegen.
Zuid-Afrika heeft 3,5 miljard dollar uitgetrokken voor investeringen in drie nieuwe energieprojecten die naar verluidt ʻhet gebruik van elektrische piekgeneratoren op dieselbasis zullen verminderen.ʼ Maar het elektriciteitsbedrijf Eskom, dat in handen is van de staat, bouwde eerder ʼs werelds op twee en drie na grootste kolengestookte elektriciteitscentrales. De industriële regio rond Middelburg, met 4,7 miljoen inwoners, omvat twaalf kolengestookte elektriciteitscentrales en een enorme raffinaderij die vloeibare aardolie uit kolen produceert. Deze fabriek stoot jaarlijks meer broeikasgassen uit dan hele landen, zoals Noorwegen en Portugal. Aandoeningen van de luchtwegen in de regio veroorzaken waarschijnlijk ruim driehonderd voortijdige sterfgevallen per jaar.
Andere niet-duurzame activiteiten – zoals het vernietigen van bossen, het omploegen en bestraten van grasland, en het vervuilen van drinkwater – gaan onverminderd door. Deze natuurlijke hulpbronnen onderhouden miljarden mensen. Ze zijn goed voor 47 procent van het gezinsinkomen van de arme plattelandsbevolking in India, en voor bijna 75 procent daarvan in Indonesië en 89 procent in het noordelijke Amazonegebied van Brazilië. Ruim 70 procent van de mensen in Afrika bezuiden de Sahara is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van bossen en bosgebieden.
Om onze koers bij te stellen, moeten we de manier veranderen waarop we menselijke ontwikkeling en sociale vooruitgang meten. Zonder de juiste wegwijzers zullen wij niet in staat zijn de omslag te bewerkstelligen die onze economieën en samenlevingen moeten ondergaan om ons voortbestaan veilig te stellen. Het bruto binnenlands product (bbp), de meest gebruikte maatstaf voor de economische ontwikkeling, is nuttig en verschaft veel informatie die nauw verband houdt met het menselijk welzijn. Maar het biedt geen leidraad voor het vermijden van niet-duurzame uitkomsten die de ongelijkheid bevorderen.
Gelukkig kunnen landen bij het plannen van hun uitgaven voor herstel na de pandemie een nieuw instrument in overweging nemen: de door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties en zijn partners ontwikkelde Planetary-Pressures Adjusted Human Development Index (PHDI).
De PHDI is een maatstaf voor de menselijke vooruitgang die rekening houdt met armoede, ongelijkheid en planetaire spanningen. Hij meet niet alleen de stand van zaken op het gebied van de gezondheid en het onderwijs en de levensstandaard van een land, maar ook de koolstofdioxide-uitstoot en de materiële voetafdruk. De resulterende index geeft beleidsmakers een indicatie van hoe ontwikkelingsprioriteiten zouden veranderen als het welzijn van zowel mensen als de planeet centraal zou staan bij het bepalen van de vooruitgang van de mensheid.
Als gevolg van deze aanpak vallen ruim vijftig landen uit de groep landen met een zeer hoge menselijke ontwikkeling, op basis van de standaard Human Development Index van het UNDP, terwijl landen als Costa Rica, Moldavië en Panama ten minste dertig plaatsen stijgen. Een planning die de natuur in stand houdt zou het welzijn van miljarden mensen verbeteren.
Sommigen zullen misschien aanvoeren dat het bbp een beproefde universele maatstaf is, en dat de PHDI te ingewikkeld is voor landen met dringende en concurrerende ontwikkelingsprioriteiten. Maar de nieuwe index stelt ons in staat het duurzaamheidsprobleem te identificeren en te meten, en biedt een duidelijk alternatief voor het vertrouwen op één hoofdindicator – het bbp – als maatstaf voor de vooruitgang van een land.
Bij ontstentenis van een alternatieve aanpak lopen we het risico de volgende pandemie uit te lokken door de ongelijkheid te vergroten en de milieucrisis te verergeren. Die twee gaan hand in hand. En als de ramp uiteindelijk toeslaat, kunnen we hoogstens hopen op tijdige humanitaire hulp.
In plaats daarvan moeten regeringen nieuwe maatregelen nemen om de milieucrisis en de groeiende ongelijkheid aan te pakken, en deze deel laten uitmaken van een strategie voor de langere termijn, die nu begint. Door te meten wat van belang is, zullen regeringen herstelplannen kunnen opstellen die het groene rentmeesterschap versterken en de ongelijkheid verminderen, waardoor de vooruitzichten op een gezondere en welvarender toekomst voor iedereen verbeteren.
Vertaling: Menno Grootveld
KIGALI – Maar liefst 150 miljoen mensen wereldwijd, ruwweg de bevolking van Canada, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk samen, zijn het afgelopen jaar mogelijk in een door de pandemie veroorzaakte situatie van extreme armoede terechtgekomen. Gedeeltelijk als gevolg daarvan pompen regeringen momenteel ongekende hoeveelheden geld in hun COVID-19-respons, waarbij ze alleen al in 2020 meer dan 14,6 biljoen dollar uitgegeven hebben aan reddings- en stimuleringsmaatregelen.
Maar uit een recent rapport van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) en de Universiteit van Oxford blijkt dat slechts 18 procent van de huidige herstelinvesteringen als ʻgroenʼ kan worden beschouwd. Dat is een probleem.
Nu regeringen de pompen van het economisch herstel aanzwengelen, moeten zij de maatstaven waaraan zij de menselijke vooruitgang en welvaart afmeten, veranderen. Anders lopen hun investeringen het risico de ongelijkheden en de milieuvernietiging die de basis hebben gelegd voor de COVID-19-pandemie, verder aan te wakkeren.
Door de achteruitgang van het milieu en het toenemende contact tussen wilde dieren en mensen kon SARS-CoV-2, het virus dat COVID-19 veroorzaakt, van dier op mens overspringen. En door de omstandigheden waarin het virus terechtkwam – gevormd door enorme sociale ongelijkheden – kon het leiden tot een pandemie met verwoestende gevolgen op gezondheids-, sociaal en economisch gebied.
Zelfs in landen die hebben hebben verklaard voornemens te zijn zowel de vernietiging van het milieu als de ongelijkheid aan te pakken, worden de reddingspakketten gedomineerd door uitgaven die de niet-duurzame economische activiteiten van vóór de pandemie ondersteunen. Deze misplaatste investeringen versterken de omstandigheden die ons hier in de eerste plaats terecht hebben laten komen.
Landen als India, Canada, Zuid-Afrika en China hebben bijvoorbeeld middelen gereserveerd voor groen herstel, maar steunen tegelijkertijd hun fossiele brandstoffenindustrie. Terwijl China een ambitieus groen herstelplan heeft voorgesteld, is de bouw van kolencentrales in de Chinese provincies in de eerste helft van 2020 fors gestegen.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Zuid-Afrika heeft 3,5 miljard dollar uitgetrokken voor investeringen in drie nieuwe energieprojecten die naar verluidt ʻhet gebruik van elektrische piekgeneratoren op dieselbasis zullen verminderen.ʼ Maar het elektriciteitsbedrijf Eskom, dat in handen is van de staat, bouwde eerder ʼs werelds op twee en drie na grootste kolengestookte elektriciteitscentrales. De industriële regio rond Middelburg, met 4,7 miljoen inwoners, omvat twaalf kolengestookte elektriciteitscentrales en een enorme raffinaderij die vloeibare aardolie uit kolen produceert. Deze fabriek stoot jaarlijks meer broeikasgassen uit dan hele landen, zoals Noorwegen en Portugal. Aandoeningen van de luchtwegen in de regio veroorzaken waarschijnlijk ruim driehonderd voortijdige sterfgevallen per jaar.
Andere niet-duurzame activiteiten – zoals het vernietigen van bossen, het omploegen en bestraten van grasland, en het vervuilen van drinkwater – gaan onverminderd door. Deze natuurlijke hulpbronnen onderhouden miljarden mensen. Ze zijn goed voor 47 procent van het gezinsinkomen van de arme plattelandsbevolking in India, en voor bijna 75 procent daarvan in Indonesië en 89 procent in het noordelijke Amazonegebied van Brazilië. Ruim 70 procent van de mensen in Afrika bezuiden de Sahara is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van bossen en bosgebieden.
Om onze koers bij te stellen, moeten we de manier veranderen waarop we menselijke ontwikkeling en sociale vooruitgang meten. Zonder de juiste wegwijzers zullen wij niet in staat zijn de omslag te bewerkstelligen die onze economieën en samenlevingen moeten ondergaan om ons voortbestaan veilig te stellen. Het bruto binnenlands product (bbp), de meest gebruikte maatstaf voor de economische ontwikkeling, is nuttig en verschaft veel informatie die nauw verband houdt met het menselijk welzijn. Maar het biedt geen leidraad voor het vermijden van niet-duurzame uitkomsten die de ongelijkheid bevorderen.
Gelukkig kunnen landen bij het plannen van hun uitgaven voor herstel na de pandemie een nieuw instrument in overweging nemen: de door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties en zijn partners ontwikkelde Planetary-Pressures Adjusted Human Development Index (PHDI).
De PHDI is een maatstaf voor de menselijke vooruitgang die rekening houdt met armoede, ongelijkheid en planetaire spanningen. Hij meet niet alleen de stand van zaken op het gebied van de gezondheid en het onderwijs en de levensstandaard van een land, maar ook de koolstofdioxide-uitstoot en de materiële voetafdruk. De resulterende index geeft beleidsmakers een indicatie van hoe ontwikkelingsprioriteiten zouden veranderen als het welzijn van zowel mensen als de planeet centraal zou staan bij het bepalen van de vooruitgang van de mensheid.
Als gevolg van deze aanpak vallen ruim vijftig landen uit de groep landen met een zeer hoge menselijke ontwikkeling, op basis van de standaard Human Development Index van het UNDP, terwijl landen als Costa Rica, Moldavië en Panama ten minste dertig plaatsen stijgen. Een planning die de natuur in stand houdt zou het welzijn van miljarden mensen verbeteren.
Sommigen zullen misschien aanvoeren dat het bbp een beproefde universele maatstaf is, en dat de PHDI te ingewikkeld is voor landen met dringende en concurrerende ontwikkelingsprioriteiten. Maar de nieuwe index stelt ons in staat het duurzaamheidsprobleem te identificeren en te meten, en biedt een duidelijk alternatief voor het vertrouwen op één hoofdindicator – het bbp – als maatstaf voor de vooruitgang van een land.
Bij ontstentenis van een alternatieve aanpak lopen we het risico de volgende pandemie uit te lokken door de ongelijkheid te vergroten en de milieucrisis te verergeren. Die twee gaan hand in hand. En als de ramp uiteindelijk toeslaat, kunnen we hoogstens hopen op tijdige humanitaire hulp.
In plaats daarvan moeten regeringen nieuwe maatregelen nemen om de milieucrisis en de groeiende ongelijkheid aan te pakken, en deze deel laten uitmaken van een strategie voor de langere termijn, die nu begint. Door te meten wat van belang is, zullen regeringen herstelplannen kunnen opstellen die het groene rentmeesterschap versterken en de ongelijkheid verminderen, waardoor de vooruitzichten op een gezondere en welvarender toekomst voor iedereen verbeteren.
Vertaling: Menno Grootveld