MARSABIT – Pastorale gemeenschappen leven van het land. In Noord-Kenia, waar ik opgroeide, fokten we lokale runderrassen, die graasden op de droge weidegronden. Maar ons land is meer dan de basis van ons levensonderhoud; het vormt ook de basis van onze cultuur en identiteit. Zoals de plaatselijke spreuk luidt: ʻHier liggen onze navelstrengen begraven.ʼ Als die navelstrengen worden doorgesneden – als onze gemeenschappen worden afgesneden van het land - kunnen we volgens de traditie niet overleven.
Keniaanse instellingen, van school tot regering, denken daar anders over. Scholen leren ons dat herders leven op onvruchtbaar en onproductief braakland, en dat onze benadering van veeteelt verouderd en milieuverwoestend is. Het officiële beleid is erop gericht gemeenschappen van herders te dwingen hun mobiele veeteeltsysteem op te geven, ten gunste van meer ʻgeavanceerdeʼ of ʻmoderneʼ landbouwsystemen, zoals akkerbouw, die volgens de conventionele wijsheid productiever en duurzamer zijn.
Pas toen ik postdoctorale studies deed, stuitte ik op geloofwaardig bewijs van het tegendeel. Het bleek dat mijn gemeenschap in Noord-Kenia het al die tijd bij het rechte eind had gehad: de veehouderijpraktijken van de herders zijn goed aangepast aan de omstandigheden op droog land, en herders zijn een levensvatbare optie voor landgebruik die duurzaam gebruik kan maken van verspreide hulpbronnen.
Helaas heb ik ook geleerd dat de vooroordelen tegen pastorale systemen wijdverbreid zijn. En de zeer gebrekkige logica die aan dit vooroordeel ten grondslag ligt, blijft van invloed op beslissingen over landgebruik, waaronder de beslissing om toe te staan dat weidegronden worden toegeëigend voor groene-energieprojecten.
Het is makkelijk te begrijpen waarom producenten van groene energie hun zinnen hebben gezet op weidegronden, die zij misleidend ʻwoestenijʼ noemen. Omdat weidegronden vrij vlak zijn en over het algemeen een hoge zonnestraling en sterke wind ondervinden, zijn het ideale locaties voor goedkope – en lucratieve – zonne- en windenergieprojecten.
Het helpt ook dat de weidegronden dunbevolkt zijn. Hoewel de plaatselijke bevolking zich vaak verzet tegen de ontwikkeling van zonne-energie- en windmolenparken, hebben de gemeenschappen van herders minder mogelijkheden om de autoriteiten aan te vechten dan de rijkere en talrijkere stedelingen.
De macht van de herders om op te komen voor hun belangen wordt nog verder aangetast doordat zij vaak worden uitgesloten van relevante besluitvormingsprocessen. In Kenia, India, Marokko en Noorwegen zijn grootschalige groene-energieprojecten uitgevoerd op land dat door herders wordt gebruikt, zonder voldoende overleg met deze groepen en met beperkte inachtneming van het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (FPIC) dat in wereldwijde mensenrechtenverdragen is vastgelegd.
Volgens de FPIC-beginselen hebben inheemse en pastorale gemeenschappen het recht al dan niet toestemming te verlenen voor een project dat hen of hun grondgebied kan raken. Traditionele herders hebben echter meestal geen wettelijk erkende titels op hun gemeenschappelijke weidegronden, die de staat zogenaamd ʻin beheerʼ heeft voor zijn burgers.
Maar staten kiezen er vaak voor om traditionele landrechten niet te respecteren, zelfs als dat betekent dat ze internationale overeenkomsten schenden. Waar zonneparken worden gebouwd, verliezen herders dus de toegang tot weidegronden. Windmolenparken hebben minder invloed op de weidegang, maar worden door de herdersgemeenschappen vaak beschouwd als een schending van hun landrechten en culturele rechten. Zoals mijn collega Ann Waters-Bayer en ik in een recente studie aantonen, hebben groene-energieprojecten geleid tot onteigening van land en energie, verstoring van de trekroutes van vee, verstoring van pastorale culturen en een verminderde veerkracht van het pastorale landgebruiksysteem.
Pastorale gemeenschappen hebben geprobeerd zich te verzetten – soms met geweld, soms via de rechtbank. In twee gevallen – het ene in Kenia en het andere in Noorwegen – oordeelden rechtbanken dat het proces van landverwerving illegaal was. Maar in beide gevallen draaien de windturbines nog steeds, waaruit blijkt hoe zwaar de strijd is die veehouders moeten leveren om hun land, cultuur en middelen van bestaan te beschermen.
Er bestaan betere modellen voor het beheer van het land waarvan de herders afhankelijk zijn. In Mongolië is bij het ontwerp van de projecten rekening gehouden met de bezorgdheid van de plaatselijke gemeenschappen over de locatie van de zonneparken en hebben de herders volledige toegang behouden tot de weidegronden onder de windturbines en de elektriciteitsleidingen. De pastorale systemen werden dus in het geheel niet verstoord. In Canada, Kenia en Mexico zijn er groene-energieprojecten die de plaatselijke gemeenschappen ten goede komen via het delen van inkomsten.
Dergelijke modellen kunnen niet snel genoeg worden ingevoerd, want de wereld staat voor een waarschijnlijke hausse van ʻgreen-grabbingʼ voor energie-uitbreiding. De oorlog in Oekraïne heeft bijgedragen tot een piek in de wereldwijde energieprijzen en heeft verschillende Europese landen op zoek doen gaan naar alternatieven voor Russische olie en gas. Samen met de druk om vooruitgang te boeken bij het bereiken van een netto-nuluitstoot, is de stimulans om de productie van groene energie uit te breiden sterker dan ooit. De ʻwoestenijenʼ van de zonnige, winderige droge tropen en subtropen zijn commercieel nog nooit zo aanlokkelijk geweest.
Het is duidelijk dat de uitbreiding van groene energie van vitaal belang is. Groene-energieprojecten kunnen zelfs het welzijn van dieren verbeteren, bijvoorbeeld door schaduw te bieden. De kwestie komt neer op ontwerp: ontwikkelaars moeten kiezen voor een multifunctionele aanpak van het landgebruik, waarbij akkerbouw, veeteelt, bescherming van de biodiversiteit, sociale en economische activiteiten op het platteland en energieproductie worden geïntegreerd.
De enige manier om dit te bereiken is via een transparant, inclusief en participatief proces waarin pastorale gemeenschappen een centrale rol spelen. Een sterkere handhaving van mensenrechtenbeginselen zoals FPIC en robuustere rechtssystemen voor de erkenning van rechten op gemeenschappelijke grond moeten ook essentiële onderdelen zijn van groene-energieprojecten.
Als dat niet gebeurt, zal een groeiend aantal herders hun land verliezen aan Big Renewables, met meer armoede, migratie, uitzichtloosheid en conflicten tot gevolg. Dit zou het toppunt van klimaatonrechtvaardigheid zijn.
Vertaling: Menno Grootveld
MARSABIT – Pastorale gemeenschappen leven van het land. In Noord-Kenia, waar ik opgroeide, fokten we lokale runderrassen, die graasden op de droge weidegronden. Maar ons land is meer dan de basis van ons levensonderhoud; het vormt ook de basis van onze cultuur en identiteit. Zoals de plaatselijke spreuk luidt: ʻHier liggen onze navelstrengen begraven.ʼ Als die navelstrengen worden doorgesneden – als onze gemeenschappen worden afgesneden van het land - kunnen we volgens de traditie niet overleven.
Keniaanse instellingen, van school tot regering, denken daar anders over. Scholen leren ons dat herders leven op onvruchtbaar en onproductief braakland, en dat onze benadering van veeteelt verouderd en milieuverwoestend is. Het officiële beleid is erop gericht gemeenschappen van herders te dwingen hun mobiele veeteeltsysteem op te geven, ten gunste van meer ʻgeavanceerdeʼ of ʻmoderneʼ landbouwsystemen, zoals akkerbouw, die volgens de conventionele wijsheid productiever en duurzamer zijn.
Pas toen ik postdoctorale studies deed, stuitte ik op geloofwaardig bewijs van het tegendeel. Het bleek dat mijn gemeenschap in Noord-Kenia het al die tijd bij het rechte eind had gehad: de veehouderijpraktijken van de herders zijn goed aangepast aan de omstandigheden op droog land, en herders zijn een levensvatbare optie voor landgebruik die duurzaam gebruik kan maken van verspreide hulpbronnen.
Helaas heb ik ook geleerd dat de vooroordelen tegen pastorale systemen wijdverbreid zijn. En de zeer gebrekkige logica die aan dit vooroordeel ten grondslag ligt, blijft van invloed op beslissingen over landgebruik, waaronder de beslissing om toe te staan dat weidegronden worden toegeëigend voor groene-energieprojecten.
Het is makkelijk te begrijpen waarom producenten van groene energie hun zinnen hebben gezet op weidegronden, die zij misleidend ʻwoestenijʼ noemen. Omdat weidegronden vrij vlak zijn en over het algemeen een hoge zonnestraling en sterke wind ondervinden, zijn het ideale locaties voor goedkope – en lucratieve – zonne- en windenergieprojecten.
Het helpt ook dat de weidegronden dunbevolkt zijn. Hoewel de plaatselijke bevolking zich vaak verzet tegen de ontwikkeling van zonne-energie- en windmolenparken, hebben de gemeenschappen van herders minder mogelijkheden om de autoriteiten aan te vechten dan de rijkere en talrijkere stedelingen.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
De macht van de herders om op te komen voor hun belangen wordt nog verder aangetast doordat zij vaak worden uitgesloten van relevante besluitvormingsprocessen. In Kenia, India, Marokko en Noorwegen zijn grootschalige groene-energieprojecten uitgevoerd op land dat door herders wordt gebruikt, zonder voldoende overleg met deze groepen en met beperkte inachtneming van het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (FPIC) dat in wereldwijde mensenrechtenverdragen is vastgelegd.
Volgens de FPIC-beginselen hebben inheemse en pastorale gemeenschappen het recht al dan niet toestemming te verlenen voor een project dat hen of hun grondgebied kan raken. Traditionele herders hebben echter meestal geen wettelijk erkende titels op hun gemeenschappelijke weidegronden, die de staat zogenaamd ʻin beheerʼ heeft voor zijn burgers.
Maar staten kiezen er vaak voor om traditionele landrechten niet te respecteren, zelfs als dat betekent dat ze internationale overeenkomsten schenden. Waar zonneparken worden gebouwd, verliezen herders dus de toegang tot weidegronden. Windmolenparken hebben minder invloed op de weidegang, maar worden door de herdersgemeenschappen vaak beschouwd als een schending van hun landrechten en culturele rechten. Zoals mijn collega Ann Waters-Bayer en ik in een recente studie aantonen, hebben groene-energieprojecten geleid tot onteigening van land en energie, verstoring van de trekroutes van vee, verstoring van pastorale culturen en een verminderde veerkracht van het pastorale landgebruiksysteem.
Pastorale gemeenschappen hebben geprobeerd zich te verzetten – soms met geweld, soms via de rechtbank. In twee gevallen – het ene in Kenia en het andere in Noorwegen – oordeelden rechtbanken dat het proces van landverwerving illegaal was. Maar in beide gevallen draaien de windturbines nog steeds, waaruit blijkt hoe zwaar de strijd is die veehouders moeten leveren om hun land, cultuur en middelen van bestaan te beschermen.
Er bestaan betere modellen voor het beheer van het land waarvan de herders afhankelijk zijn. In Mongolië is bij het ontwerp van de projecten rekening gehouden met de bezorgdheid van de plaatselijke gemeenschappen over de locatie van de zonneparken en hebben de herders volledige toegang behouden tot de weidegronden onder de windturbines en de elektriciteitsleidingen. De pastorale systemen werden dus in het geheel niet verstoord. In Canada, Kenia en Mexico zijn er groene-energieprojecten die de plaatselijke gemeenschappen ten goede komen via het delen van inkomsten.
Dergelijke modellen kunnen niet snel genoeg worden ingevoerd, want de wereld staat voor een waarschijnlijke hausse van ʻgreen-grabbingʼ voor energie-uitbreiding. De oorlog in Oekraïne heeft bijgedragen tot een piek in de wereldwijde energieprijzen en heeft verschillende Europese landen op zoek doen gaan naar alternatieven voor Russische olie en gas. Samen met de druk om vooruitgang te boeken bij het bereiken van een netto-nuluitstoot, is de stimulans om de productie van groene energie uit te breiden sterker dan ooit. De ʻwoestenijenʼ van de zonnige, winderige droge tropen en subtropen zijn commercieel nog nooit zo aanlokkelijk geweest.
Het is duidelijk dat de uitbreiding van groene energie van vitaal belang is. Groene-energieprojecten kunnen zelfs het welzijn van dieren verbeteren, bijvoorbeeld door schaduw te bieden. De kwestie komt neer op ontwerp: ontwikkelaars moeten kiezen voor een multifunctionele aanpak van het landgebruik, waarbij akkerbouw, veeteelt, bescherming van de biodiversiteit, sociale en economische activiteiten op het platteland en energieproductie worden geïntegreerd.
De enige manier om dit te bereiken is via een transparant, inclusief en participatief proces waarin pastorale gemeenschappen een centrale rol spelen. Een sterkere handhaving van mensenrechtenbeginselen zoals FPIC en robuustere rechtssystemen voor de erkenning van rechten op gemeenschappelijke grond moeten ook essentiële onderdelen zijn van groene-energieprojecten.
Als dat niet gebeurt, zal een groeiend aantal herders hun land verliezen aan Big Renewables, met meer armoede, migratie, uitzichtloosheid en conflicten tot gevolg. Dit zou het toppunt van klimaatonrechtvaardigheid zijn.
Vertaling: Menno Grootveld