NEW YORK – Van 1 tot 3 juni was Japan gastheer van de vijfde vergadering van de TICAD, de Tokyo International Cooperation on African Development (Internationale Samenwerkingsbijeenkomst van Tokio voor de Ontwikkeling van Afrika). Deze bijeenkomst bracht ons in herinnering dat – terwijl de rest van de wereld geobsedeerd is door de economische problemen van Europa, de politieke verlamming in Amerika en de groeivertraging in China en andere opkomende markten – er nog steeds een regio is (het ten zuiden van de Sahara gelegen deel van Afrika) waar armoede eerder regel is dan uitzondering.
Van 1990 tot 2010 is het aantal mensen dat daar in armoede ($1,25 per dag) leefde, gestegen van minder dan 300 miljoen naar bijna 450 miljoen, terwijl het aantal dat van minder dan $2 per dag moest rondkomen is toegenomen van ongeveer 390 miljoen naar bijna 600 miljoen. Toch is het percentage van degenen die in armoede leefden in deze periode gedaald van 57% naar 49%.
De ontwikkelde landen hebben herhaaldelijk hun beloften over handel of hulp gebroken. Toch is Japan, dat nog steeds kampt met de gevolgen van twee decennia van economische malaise, er op een of andere manier in geslaagd actief betrokken te blijven – niet vanwege strategische belangen, maar om tegemoet te komen aan een echt ethisch imperatief, namelijk dat degenen die het beter hebben degenen die in nood verkeren moeten helpen.
Afrika biedt vandaag de dag een gemengd beeld. Er zijn een paar opmerkelijke succesverhalen – tussen 2007 en 2011 bevonden vijf van de tien snelstgroeiende landen in de wereld met een bevolking van meer dan tien miljoen zielen zich in Afrika. En hun vooruitgang was niet louter te danken aan het bezit van natuurlijke hulpbronnen.
Tot de best presterende landen behoorden Ethiopië, waar het bruto binnenlands product (bbp) in de vijf jaar vóór 2011 ruwweg 10% per jaar is gegroeid, en Rwanda, Tanzania en Oeganda, waar de jaarlijkse productie tien jaar of langer met meer dan 6% is toegenomen. Maar hoewel sommige bronnen erop wijzen dat er in Afrika nu meer middenklasse-gezinnen (met een jaarinkomen van ruim $20.000) zijn dan in India, kent het continent ook landen met 's werelds hoogste ongelijkheidsniveau's.
De landbouw, waar zoveel van de armen van afhankelijk zijn, heeft het niet goed gedaan. De oogsten per hectare stagneren. Slechts 4% van de landbouwgrond wordt geïrrigeerd, vergeleken met 39% in Zuid-Azië en 29% in Oost-Azië. Het mestgebruik in Afrika bedraagt slechts 13 kilogram per hectare, vergeleken met 90 kilogram in Zuid-Azië en 190 kilogram in Oost-Azië.
Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.
Subscribe Now
Het meest teleurstellend is dat zelfs landen die hun macro-economische huis op orde hebben gebracht en vooruitgang hebben geboekt op het terrein van het bestuur, het moeilijk hebben gehad investeringen aan te trekken buiten de sector van de natuurlijke hulpbronnen.
De betrokkenheid van Japan is bijzonder belangrijk, niet alleen in termen van geld en morele steun, maar ook omdat Afrika iets zou kunnen leren van de ontwikkelingservaring van Oost-Azië. Dit kan vandaag de dag bijzonder relevant zijn, nu de stijgende lonen en de oplopende wisselkoers van China de snelle veranderingen in de relatieve concurrentievoordelen in de wereld onderstrepen.
Een deel van de industriële productie zal uit China verdwijnen, en Afrika heeft de kans daar een deel van naar zich toe te trekken. Dit is vooral belangrijk tegen de achtergrond van het feit dat het onder de Sahara gelegen deel van Afrika de afgelopen dertig jaar te kampen heeft gehad met deïndustrialisering. Aan het eind van het eerste decennium van deze eeuw – deels als gevolg van het structurele aanpassingsbeleid dat door de internationale financiële instellingen werd bepleit – was het aandeel van de industriële productie in het bbp van de Afrikaanse ontwikkelingseconomieën lager dan het in 1980 was.
Maar de industriële productie zal niet vanzelf gaan bloeien. Afrikaanse regeringen moeten een industriebeleid gaan voeren om hun economieën te helpen herstructureren.
Dergelijk beleid is controversieel. Sommigen betogen dat regeringen niet goed zijn in het uitkiezen van winnaars. Sommigen betogen dat het geen verschil maakt of een land aardappelchips produceert of computerchips.
Beide inzichten zitten er echter naast. Het industriebeleid moet bekende beperkingen van de markten aanpakken, door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat vaardigheden die relevant zijn voor de ene sector andere sectoren ten goede kunnen komen.
Het doel van een goed industriebeleid is het identificeren van nieuwe mogelijkheden, en regeringen hebben zich in dit opzicht goed van hun taak gekweten. In de Verenigde Staten heeft de regering in de negentiende eeuw de landbouw bevorderd; de eerste telegrafische verbinding (tussen Baltimore en Washington, gedemonstreerd in 1844) en de eerste transcontinentale verbinding gesteund, waardoor de telecomrevolutie werd gelanceerd; en voeding gegeven aan de internetrevolutie. Het is onvermijdelijk dat de overheid – door haar infrastructuur, wetten en regels (inclusief belastingen) – de economie vorm geeft. De Amerikaanse regels op het gebied van de belastingen en faillissementen, in combinatie met het dereguleringsbeleid, hebben effectief de totstandkoming van een uit de kluiten gewassen financiële sector bevorderd.
Omdat hun middelen zo schaars zijn, kunnen de ontwikkelingslanden zich de luxe van een dergelijke verspilling niet veroorloven. Zij moeten goed nadenken over de toekomst van hun economieën – over hun dynamische relatieve voordeel.
Dat is precies wat de meest succesvolle ontwikkelingslanden van de wereld – die in Oost-Azië – hebben gedaan. Tot de lessen die kunnen worden gedeeld, behoren de lessen die gaan over de manier waarop zij hun industriebeleid hebben gevoerd in een tijd dat hun regeringen nog niet over zo veel kennis en talent beschikten als vandaag. Zwakheden in het bestuur kunnen de instrumenten van het industriebeleid raken, maar niet het gebruik ervan.
Japan kan ons ook zulke lessen leren. Belangrijke onderdelen van zijn ontwikkelingsstrategie – waaronder de nadruk op onderwijs, gelijkheid en landhervormingen – zijn in Afrika vandaag de dag zelfs nóg belangrijker dan destijds in Japan. De wereld is zeer veranderd sinds Oost-Azië ruim een halve eeuw geleden aan zijn opmerkelijke opmars begon; en verschillen qua geschiedenis, instellingen en omstandigheden betekenen dat het beleid moet worden aangepast aan de plaatselijke voorwaarden.
Maar wat duidelijk is, is dat Japan en de andere landen van Oost-Azië een aanzienlijk andere route hebben gevolgd dan die werd aanbevolen door de neo-liberale “Washington Consensus.” Hun beleid heeft gewerkt, terwijl dat van de Washington Consensus maar al te vaak is mislukt. Afrikaanse landen kunnen profiteren van het nadenken over deze successen en mislukkingen, en van wat zij betekenen voor hun eigen ontwikkelingsstrategieën.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
Since Plato’s Republic 2,300 years ago, philosophers have understood the process by which demagogues come to power in free and fair elections, only to overthrow democracy and establish tyrannical rule. The process is straightforward, and we have now just watched it play out.
observes that philosophers since Plato have understood how tyrants come to power in free elections.
Despite being a criminal, a charlatan, and an aspiring dictator, Donald Trump has won not only the Electoral College, but also the popular vote – a feat he did not achieve in 2016 or 2020. A nihilistic voter base, profit-hungry business leaders, and craven Republican politicians are to blame.
points the finger at a nihilistic voter base, profit-hungry business leaders, and craven Republican politicians.
NEW YORK – Van 1 tot 3 juni was Japan gastheer van de vijfde vergadering van de TICAD, de Tokyo International Cooperation on African Development (Internationale Samenwerkingsbijeenkomst van Tokio voor de Ontwikkeling van Afrika). Deze bijeenkomst bracht ons in herinnering dat – terwijl de rest van de wereld geobsedeerd is door de economische problemen van Europa, de politieke verlamming in Amerika en de groeivertraging in China en andere opkomende markten – er nog steeds een regio is (het ten zuiden van de Sahara gelegen deel van Afrika) waar armoede eerder regel is dan uitzondering.
Van 1990 tot 2010 is het aantal mensen dat daar in armoede ($1,25 per dag) leefde, gestegen van minder dan 300 miljoen naar bijna 450 miljoen, terwijl het aantal dat van minder dan $2 per dag moest rondkomen is toegenomen van ongeveer 390 miljoen naar bijna 600 miljoen. Toch is het percentage van degenen die in armoede leefden in deze periode gedaald van 57% naar 49%.
De ontwikkelde landen hebben herhaaldelijk hun beloften over handel of hulp gebroken. Toch is Japan, dat nog steeds kampt met de gevolgen van twee decennia van economische malaise, er op een of andere manier in geslaagd actief betrokken te blijven – niet vanwege strategische belangen, maar om tegemoet te komen aan een echt ethisch imperatief, namelijk dat degenen die het beter hebben degenen die in nood verkeren moeten helpen.
Afrika biedt vandaag de dag een gemengd beeld. Er zijn een paar opmerkelijke succesverhalen – tussen 2007 en 2011 bevonden vijf van de tien snelstgroeiende landen in de wereld met een bevolking van meer dan tien miljoen zielen zich in Afrika. En hun vooruitgang was niet louter te danken aan het bezit van natuurlijke hulpbronnen.
Tot de best presterende landen behoorden Ethiopië, waar het bruto binnenlands product (bbp) in de vijf jaar vóór 2011 ruwweg 10% per jaar is gegroeid, en Rwanda, Tanzania en Oeganda, waar de jaarlijkse productie tien jaar of langer met meer dan 6% is toegenomen. Maar hoewel sommige bronnen erop wijzen dat er in Afrika nu meer middenklasse-gezinnen (met een jaarinkomen van ruim $20.000) zijn dan in India, kent het continent ook landen met 's werelds hoogste ongelijkheidsniveau's.
De landbouw, waar zoveel van de armen van afhankelijk zijn, heeft het niet goed gedaan. De oogsten per hectare stagneren. Slechts 4% van de landbouwgrond wordt geïrrigeerd, vergeleken met 39% in Zuid-Azië en 29% in Oost-Azië. Het mestgebruik in Afrika bedraagt slechts 13 kilogram per hectare, vergeleken met 90 kilogram in Zuid-Azië en 190 kilogram in Oost-Azië.
Introductory Offer: Save 30% on PS Digital
Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.
Subscribe Now
Het meest teleurstellend is dat zelfs landen die hun macro-economische huis op orde hebben gebracht en vooruitgang hebben geboekt op het terrein van het bestuur, het moeilijk hebben gehad investeringen aan te trekken buiten de sector van de natuurlijke hulpbronnen.
De betrokkenheid van Japan is bijzonder belangrijk, niet alleen in termen van geld en morele steun, maar ook omdat Afrika iets zou kunnen leren van de ontwikkelingservaring van Oost-Azië. Dit kan vandaag de dag bijzonder relevant zijn, nu de stijgende lonen en de oplopende wisselkoers van China de snelle veranderingen in de relatieve concurrentievoordelen in de wereld onderstrepen.
Een deel van de industriële productie zal uit China verdwijnen, en Afrika heeft de kans daar een deel van naar zich toe te trekken. Dit is vooral belangrijk tegen de achtergrond van het feit dat het onder de Sahara gelegen deel van Afrika de afgelopen dertig jaar te kampen heeft gehad met deïndustrialisering. Aan het eind van het eerste decennium van deze eeuw – deels als gevolg van het structurele aanpassingsbeleid dat door de internationale financiële instellingen werd bepleit – was het aandeel van de industriële productie in het bbp van de Afrikaanse ontwikkelingseconomieën lager dan het in 1980 was.
Maar de industriële productie zal niet vanzelf gaan bloeien. Afrikaanse regeringen moeten een industriebeleid gaan voeren om hun economieën te helpen herstructureren.
Dergelijk beleid is controversieel. Sommigen betogen dat regeringen niet goed zijn in het uitkiezen van winnaars. Sommigen betogen dat het geen verschil maakt of een land aardappelchips produceert of computerchips.
Beide inzichten zitten er echter naast. Het industriebeleid moet bekende beperkingen van de markten aanpakken, door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat vaardigheden die relevant zijn voor de ene sector andere sectoren ten goede kunnen komen.
Het doel van een goed industriebeleid is het identificeren van nieuwe mogelijkheden, en regeringen hebben zich in dit opzicht goed van hun taak gekweten. In de Verenigde Staten heeft de regering in de negentiende eeuw de landbouw bevorderd; de eerste telegrafische verbinding (tussen Baltimore en Washington, gedemonstreerd in 1844) en de eerste transcontinentale verbinding gesteund, waardoor de telecomrevolutie werd gelanceerd; en voeding gegeven aan de internetrevolutie. Het is onvermijdelijk dat de overheid – door haar infrastructuur, wetten en regels (inclusief belastingen) – de economie vorm geeft. De Amerikaanse regels op het gebied van de belastingen en faillissementen, in combinatie met het dereguleringsbeleid, hebben effectief de totstandkoming van een uit de kluiten gewassen financiële sector bevorderd.
Omdat hun middelen zo schaars zijn, kunnen de ontwikkelingslanden zich de luxe van een dergelijke verspilling niet veroorloven. Zij moeten goed nadenken over de toekomst van hun economieën – over hun dynamische relatieve voordeel.
Dat is precies wat de meest succesvolle ontwikkelingslanden van de wereld – die in Oost-Azië – hebben gedaan. Tot de lessen die kunnen worden gedeeld, behoren de lessen die gaan over de manier waarop zij hun industriebeleid hebben gevoerd in een tijd dat hun regeringen nog niet over zo veel kennis en talent beschikten als vandaag. Zwakheden in het bestuur kunnen de instrumenten van het industriebeleid raken, maar niet het gebruik ervan.
Japan kan ons ook zulke lessen leren. Belangrijke onderdelen van zijn ontwikkelingsstrategie – waaronder de nadruk op onderwijs, gelijkheid en landhervormingen – zijn in Afrika vandaag de dag zelfs nóg belangrijker dan destijds in Japan. De wereld is zeer veranderd sinds Oost-Azië ruim een halve eeuw geleden aan zijn opmerkelijke opmars begon; en verschillen qua geschiedenis, instellingen en omstandigheden betekenen dat het beleid moet worden aangepast aan de plaatselijke voorwaarden.
Maar wat duidelijk is, is dat Japan en de andere landen van Oost-Azië een aanzienlijk andere route hebben gevolgd dan die werd aanbevolen door de neo-liberale “Washington Consensus.” Hun beleid heeft gewerkt, terwijl dat van de Washington Consensus maar al te vaak is mislukt. Afrikaanse landen kunnen profiteren van het nadenken over deze successen en mislukkingen, en van wat zij betekenen voor hun eigen ontwikkelingsstrategieën.
Vertaling: Menno Grootveld