TASMANIE – Midden juli, toen een verschroeiende droogte de oogstopbrengsten decimeerde, waren sommige Europese boeren gedwongen om hun veestapels vroegtijdig naar de slacht te brengen om het aantal dieren dat ze moesten voeden te reduceren. Zulke wanhopige beslissingen zullen routine worden in een wereld waar hittegolven langer, heter, droger en frequenter zijn. Daarom is het nu het juiste moment om een serieus debat te starten over de dierlijke agricultuur.
De dierlijke landbouwindustrie is niet alleen kwetsbaar voor de al waargenomen en voorspelde effecten van klimaatverandering; ze is ook een cruciaal onderdeel van het probleem. In feite is het houden van dieren voor vlees en zuivel zelfs verantwoordelijk voor 16,5% van de mondiale uitstoot van broeikasgassen.
Bovendien is de proportionele invloed van het houden van vee zelfs nog groter wanneer we klimaatverandering zouden behandelen als de noodtoestand die het is en we het vertragen van de snelheid van de opwarming de komende twintig jaar serieus zouden nemen. Dit omdat de dierlijke sector verantwoordelijk is voor een derde van alle uitstoot van antropogeen methaan en voor twee derde van alle lachgas – beide potente broeikasgassen die meer hitte vasthouden dat koolstofdioxide.
Afgezien van klimaatvervuiling is een onthutsende 60% van al het verlies aan biodiversiteit toe te schrijven aan veranderingen in landgebruik ter cultivering van dieren, en is tot 80% van al het boerenland gewijd aan ofwel het fokken van dieren of het telen van hun voedsel. En dan bestaat er ook nog de harde realiteit dat het eten van zoveel dieren ons minder gezond maakt.
We kunnen dit beter doen, en zonder grote offers. Volgens recent onderzoek door Chatham House bijvoorbeeld zouden mensen in ontwikkelde landen accepteren hun vleesconsumptie te verminderen wanneer er voor ongeveer dezelfde prijs makkelijke en smakelijke alternatieven beschikbaar zijn.
Ik wil hier helder zijn dat ik niet suggereer dat iedereen vegetariër of veganist moet worden (alhoewel het onweerlegbaar is dat deze diëten beter zijn voor het milieu, minder bijdragen aan klimaatverandering, en gezonder zijn). Noch denk ik dat regeringen beperkingen op de vleesconsumptie zouden moeten doorvoeren. Maar voor beleidsmakers die accepteren dat er weinig negatieve en aanzienlijke positieve gevolgen kleven aan mensen in ontwikkelde landen die hun vleesconsumptie reduceren zijn er genoeg kosteneffectieve oplossingen die ons een duwtje in de goede richting geven.
Om te beginnen kunnen – en moeten – regeringen stoppen met het subsidiëren van industriële veeteelt en de gewassen die industrieel gefokte dieren voor de slacht vetmesten. Door vervuilende en inhumane praktijken te ondersteunen betalen landen bedrijven er letterlijk voor om de uitstootdoelen gezet door de klimaatovereenkomst van Parijs uit 2015 te ondermijnen.
In plaats daarvan kunnen – en moeten – regeringen deze subsidies verleggen om de productie van meer klimaatneutrale proteïnerijke gewassen aan te moedigen, zoals peulvruchten en andere groenten. Door meer bonen, erwten, en linzen te verbouwen zouden boeren de klimaatverandering helpen te bestrijden door de uitstoot van broeikasgassen te reduceren, en zouden tegelijkertijd profiteren van gewassen die beter bestand zijn tegen droger, warmer weer.
Overheidssteun kan ook verlegd worden van industriële vleesproducenten naar de ontwikkeling van plantaardig ‘vlees’ en andere alternatieven voor vlees. De markt voor ‘schoon vlees’ staat nog in de kinderschoenen maar bloeit en de respons van het publiek op sommige van de meer geavanceerde producten die op de markt zijn is tot nu overweldigend positief geweest.
Desondanks hebben voorvechters van de vleesindustrie beleidsmakers er net zoals de fossiele brandstoffenindustrie toe bewogen om het normaliseren van alternatieven te blokkeren. In veel landen hebben lobbyisten met succes het verbod van op vlees gebaseerde namen voor plantaardige producten doorgedrukt. Zo verbood Frankrijk bijvoorbeeld onlangs termen zoals veganistische ‘burger’ of ‘steak’ op de gronden dat alleen dierlijk vlees een van beide kan zijn.
Dit soort beleid is een duidelijke barrière om de vleesconsumptie te beperken en spreekt het engagement van landen om hun doelstellingen uit de overeenkomst van Parijs te behalen tegen. De steun hiervoor van de vleessector plaatst ze in de dezelfde hoek als de industrie voor fossiele brandstoffen en is op niets anders gericht dan het eigen verdienmodel. Of kunnen producenten wel acteren als een positieve kracht in de transitie weg van vlees?
Wanneer het op klimaatbeleid aankomt zouden voedsel en landbouw meer zoals energie en transport behandeld moeten worden, die allebei duidelijke sturing krijgen in hoe klimaatverandering tegemoet te treden en de uitstoot terug te dringen. Er had allang beleid ontwikkeld moeten worden om de opwarmende effecten van de landbouw en voedselproductie in te dammen.
We zijn nog twee jaar verwijderd van het eerste grote rapport dat de vooruitgang onder de overeenkomst van Parijs meet. Landen zullen moeten laten zien wat ze al gedaan hebben en wat ze nog gaan doen om hun uitstoot te beperken. Maar ze zullen een enorm deel van het probleem onaangeroerd laten als ze er niet in slagen om de productie van vlees en zuivel aan te pakken.
Ondertussen zullen de Europese boeren onder meer droogtes zoals ze deze zomer te verduren kregen gaan zuchten, net zoals andere voedselproducenten over de hele wereld. Het zal steeds moeilijker worden om vlees- en zuivelproducten te produceren, en een vroege slacht zal de nieuwe norm worden. Net zoals met fossiele brandstoffen is onze enige keus om de defensieve weerstand van de industrie te overkomen en ons voedselsysteem te hervormen zodat het diëten mogelijk maakt die gezonder, schoner en minstens net zo lekker zijn.
Vertaling Melle Trap
TASMANIE – Midden juli, toen een verschroeiende droogte de oogstopbrengsten decimeerde, waren sommige Europese boeren gedwongen om hun veestapels vroegtijdig naar de slacht te brengen om het aantal dieren dat ze moesten voeden te reduceren. Zulke wanhopige beslissingen zullen routine worden in een wereld waar hittegolven langer, heter, droger en frequenter zijn. Daarom is het nu het juiste moment om een serieus debat te starten over de dierlijke agricultuur.
De dierlijke landbouwindustrie is niet alleen kwetsbaar voor de al waargenomen en voorspelde effecten van klimaatverandering; ze is ook een cruciaal onderdeel van het probleem. In feite is het houden van dieren voor vlees en zuivel zelfs verantwoordelijk voor 16,5% van de mondiale uitstoot van broeikasgassen.
Bovendien is de proportionele invloed van het houden van vee zelfs nog groter wanneer we klimaatverandering zouden behandelen als de noodtoestand die het is en we het vertragen van de snelheid van de opwarming de komende twintig jaar serieus zouden nemen. Dit omdat de dierlijke sector verantwoordelijk is voor een derde van alle uitstoot van antropogeen methaan en voor twee derde van alle lachgas – beide potente broeikasgassen die meer hitte vasthouden dat koolstofdioxide.
Afgezien van klimaatvervuiling is een onthutsende 60% van al het verlies aan biodiversiteit toe te schrijven aan veranderingen in landgebruik ter cultivering van dieren, en is tot 80% van al het boerenland gewijd aan ofwel het fokken van dieren of het telen van hun voedsel. En dan bestaat er ook nog de harde realiteit dat het eten van zoveel dieren ons minder gezond maakt.
We kunnen dit beter doen, en zonder grote offers. Volgens recent onderzoek door Chatham House bijvoorbeeld zouden mensen in ontwikkelde landen accepteren hun vleesconsumptie te verminderen wanneer er voor ongeveer dezelfde prijs makkelijke en smakelijke alternatieven beschikbaar zijn.
Ik wil hier helder zijn dat ik niet suggereer dat iedereen vegetariër of veganist moet worden (alhoewel het onweerlegbaar is dat deze diëten beter zijn voor het milieu, minder bijdragen aan klimaatverandering, en gezonder zijn). Noch denk ik dat regeringen beperkingen op de vleesconsumptie zouden moeten doorvoeren. Maar voor beleidsmakers die accepteren dat er weinig negatieve en aanzienlijke positieve gevolgen kleven aan mensen in ontwikkelde landen die hun vleesconsumptie reduceren zijn er genoeg kosteneffectieve oplossingen die ons een duwtje in de goede richting geven.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Om te beginnen kunnen – en moeten – regeringen stoppen met het subsidiëren van industriële veeteelt en de gewassen die industrieel gefokte dieren voor de slacht vetmesten. Door vervuilende en inhumane praktijken te ondersteunen betalen landen bedrijven er letterlijk voor om de uitstootdoelen gezet door de klimaatovereenkomst van Parijs uit 2015 te ondermijnen.
In plaats daarvan kunnen – en moeten – regeringen deze subsidies verleggen om de productie van meer klimaatneutrale proteïnerijke gewassen aan te moedigen, zoals peulvruchten en andere groenten. Door meer bonen, erwten, en linzen te verbouwen zouden boeren de klimaatverandering helpen te bestrijden door de uitstoot van broeikasgassen te reduceren, en zouden tegelijkertijd profiteren van gewassen die beter bestand zijn tegen droger, warmer weer.
Overheidssteun kan ook verlegd worden van industriële vleesproducenten naar de ontwikkeling van plantaardig ‘vlees’ en andere alternatieven voor vlees. De markt voor ‘schoon vlees’ staat nog in de kinderschoenen maar bloeit en de respons van het publiek op sommige van de meer geavanceerde producten die op de markt zijn is tot nu overweldigend positief geweest.
Desondanks hebben voorvechters van de vleesindustrie beleidsmakers er net zoals de fossiele brandstoffenindustrie toe bewogen om het normaliseren van alternatieven te blokkeren. In veel landen hebben lobbyisten met succes het verbod van op vlees gebaseerde namen voor plantaardige producten doorgedrukt. Zo verbood Frankrijk bijvoorbeeld onlangs termen zoals veganistische ‘burger’ of ‘steak’ op de gronden dat alleen dierlijk vlees een van beide kan zijn.
Dit soort beleid is een duidelijke barrière om de vleesconsumptie te beperken en spreekt het engagement van landen om hun doelstellingen uit de overeenkomst van Parijs te behalen tegen. De steun hiervoor van de vleessector plaatst ze in de dezelfde hoek als de industrie voor fossiele brandstoffen en is op niets anders gericht dan het eigen verdienmodel. Of kunnen producenten wel acteren als een positieve kracht in de transitie weg van vlees?
Wanneer het op klimaatbeleid aankomt zouden voedsel en landbouw meer zoals energie en transport behandeld moeten worden, die allebei duidelijke sturing krijgen in hoe klimaatverandering tegemoet te treden en de uitstoot terug te dringen. Er had allang beleid ontwikkeld moeten worden om de opwarmende effecten van de landbouw en voedselproductie in te dammen.
We zijn nog twee jaar verwijderd van het eerste grote rapport dat de vooruitgang onder de overeenkomst van Parijs meet. Landen zullen moeten laten zien wat ze al gedaan hebben en wat ze nog gaan doen om hun uitstoot te beperken. Maar ze zullen een enorm deel van het probleem onaangeroerd laten als ze er niet in slagen om de productie van vlees en zuivel aan te pakken.
Ondertussen zullen de Europese boeren onder meer droogtes zoals ze deze zomer te verduren kregen gaan zuchten, net zoals andere voedselproducenten over de hele wereld. Het zal steeds moeilijker worden om vlees- en zuivelproducten te produceren, en een vroege slacht zal de nieuwe norm worden. Net zoals met fossiele brandstoffen is onze enige keus om de defensieve weerstand van de industrie te overkomen en ons voedselsysteem te hervormen zodat het diëten mogelijk maakt die gezonder, schoner en minstens net zo lekker zijn.
Vertaling Melle Trap