LONDEN – Het zal even duren voordat de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie zich volledig zullen openbaren. Maar sommige kosten worden nu al duidelijk – in de eerste plaats de verwoestingen die de crisis zal aanrichten onder de mondiale beroepsbevolking. Nu de klimaatverandering de meest kwetsbare werkers van de wereld eveneens dreigt te schaden, kan de noodzaak van een holistisch antwoord op de crisis, dat zowel de rechtvaardigheid als de duurzaamheid benadrukt, nauwelijks groter zijn.
De cijfers schetsen een somber beeld. De Internationale Arbeidsorganisatie waarschuwt dat 1,6 miljard werkers in de informele economie – bijna de helft van de mondiale beroepsbevolking – ʻonmiddellijk gevaar lopen hun bestaansmiddelen kwijt te raken.ʼ De Afrikaanse Unie meldt dat alleen al in Afrika bijna twintig miljoen banen, zowel in de formele als in de informele sector, op het spel staan. In de Verenigde Staten schat de New York Times, ondanks een officieel percentage van 13,3% – wat al hoger is dan het werkloosheidscijfer in welke eerdere naoorlogse recessie dan ook – dat de feitelijke werkloosheid dichter bij de 27% ligt.
Het is duidelijk dat overheden in actie zullen moeten komen om werkers tegen de schok van COVID-19 te beschermen. Maar als dergelijke inspanningen de economieën – en hun werkers – na de huidige crisis van een steviger fundament willen voorzien, zullen ze ook de doelstellingen van het Parijse klimaatverdrag van 2015 moeten omvatten – inclusief de visie van een ʻrechtvaardige transitieʼ die erin verwoord wordt. Dit betekent niet alleen een verschuiving naar duurzame ontwikkelingspatronen, maar ook het garanderen van de rechten en bestaansmiddelen van werkers.
Te vaak wordt verondersteld dat vooruitgang op het gebied van duurzaamheid ten koste zal gaan van de economische groei en de werkgelegenheid. Werknemers in vervuilende sectoren zijn bang dat de klimaattransitie niet alleen tot ʻgestrande bezittingenʼ zal leiden, maar ook tot ʻgestrande werknemersʼ – en wellicht hebben ze nog gelijk ook. De voormalige mijnstadjes en -dorpen in Groot-Brittannië hebben zich nog steeds niet hersteld van de ondergang van de steenkoolindustrie aan het eind van de twintigste eeuw.
Toch is deze uitkomst beslist niet onvermijdelijk. Het International Renewable Energy Agency voorspelt dat, als er meer wordt geïnvesteerd in duurzame energie, de werkgelegenheid in deze sector in 2050 een niveau kan bereiken van 42 miljoen banen wereldwijd (vier maal het huidige niveau). Maatregelen die de energiezuinigheid bevorderen zouden nog eens 21 miljoen banen kunnen opleveren, en systeemflexibiliteit nog eens 15 miljoen daar bovenop. Eenvoudig gezegd: met voldoende investeringen in de groene economie zullen er genoeg banen zijn.
Maar om ervoor te zorgen dat werkers beter af zijn is er eveneens een gezamenlijke inspanning nodig om te garanderen dat deze nieuwe banen ook goede banen zullen zijn, en om een soepele transitie te faciliteren voor werkers die door andere sectoren (zoals die voor fossiele brandstoffen) zijn uitgestoten. De enige manier om dit te bereiken is door het aanvaarden van een werkelijk geïntegreerde aanpak, waarin overheden, bedrijven, vakbonden en beleggers allemaal samenwerken om te garanderen dat klimaatinitiatieven rekening houden met de behoeften van werkers.
De afgelopen jaren hebben ecologische, sociale en governance-overwegingen vat gekregen op de kringen van bestuurders uit het bedrijfsleven, het beleggingswezen en de overheid. Toch heeft maar al te vaak een geïsoleerde benadering de overhand gehad, waarbij actoren deze cruciale dimensies van de prestaties op de langere termijn afzonderlijk aanpakken.
Dat zal niet genoeg zijn. Net zoals de ongeremde klimaatverandering ernstige schade zal toebrengen aan de economie en haar werkers – niet in de laatste plaats door de verergering van natuurrampen en de bijdrage die wordt geleverd aan pandemieën – zal het onvermogen om het beheer van het menselijk kapitaal te verbeteren en het welzijn van de werkers te garanderen deze gevolgen hebben. In bredere zin zal het opbouwen van een duurzame economie – en het beleggingsrendement dat daar op de lange termijn uit voortvloeit – onmogelijk zijn als er sprake is van een grote mate van werkloosheid, ongelijkheid en ontwrichting.
Om die uitkomst te vermijden moet de betrokkenheid van aandeelhouders worden benut om bedrijven ertoe aan te zetten niet alleen een rechtvaardige transitie-strategie door te voeren, maar tevens de transparantie te bevorderen via openbare rapportages. Ruim tweederde van de initiatieven op het gebied van de betrokkenheid die momenteel worden nagestreefd door Candriam (waarvan één van ons, Abou-Jaoudé, de CEO is) richt zich rechtstreeks op de energietransitie, eerlijke arbeidsomstandigheden en zakelijke ethiek – pijlers van een rechtvaardige transitie.
Bovendien moeten beleggers bedrijven aanmoedigen om kapitaal in te zetten – bijvoorbeeld via een nieuwe generatie beleggingen en obligate-uitgiftes – ter ondersteuning van vernieuwing en diversificatie in gemeenschappen die door de transitie worden geraakt. Beleggers en bedrijven moeten samenwerken met overheden om ervoor te zorgen dat een rechtvaardige transitie de kern is van de beleidsvorming, niet in de laatste plaats in termen van de planning van de wederopbouw na COVID-19, zodat stimuleringsfondsen kunnen helpen de schone, inclusieve economie van de toekomst op te bouwen.
Nooit eerder zijn onze samenlevingen – inclusief overheden, publieke lichamen, beleggers en bedrijven – zo betrokken geweest bij duurzaamheid als vandaag de dag. Niet alleen hebben de regeringen van de wereld zich verbonden aan de bevordering van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties; ruim 11.000 bedrijven in 157 landen hebben eveneens hun steun toegezegd.
Maar dit is pas de eerste stap; deze actoren moeten nu hun klimaatbeloften waarmaken – en garanderen dat hun inspanningen de sociale imperatieven bevorderen in plaats van ondermijnen. Dit is niet alleen een ethische keuze; het is de beste manier om de toekomstige economische dynamiek te garanderen. Alleen door ecologische en sociale imperatieven te integreren in onze bedrijfsmodellen en het economisch beleid kunnen we de groei en de voorspoed op de langere termijn veiligstellen – en de weerbaarheid en veerkracht opbouwen die we nodig hebben om toekomstige schokken te kunnen doorstaan.
Vertaling: Menno Grootveld
LONDEN – Het zal even duren voordat de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie zich volledig zullen openbaren. Maar sommige kosten worden nu al duidelijk – in de eerste plaats de verwoestingen die de crisis zal aanrichten onder de mondiale beroepsbevolking. Nu de klimaatverandering de meest kwetsbare werkers van de wereld eveneens dreigt te schaden, kan de noodzaak van een holistisch antwoord op de crisis, dat zowel de rechtvaardigheid als de duurzaamheid benadrukt, nauwelijks groter zijn.
De cijfers schetsen een somber beeld. De Internationale Arbeidsorganisatie waarschuwt dat 1,6 miljard werkers in de informele economie – bijna de helft van de mondiale beroepsbevolking – ʻonmiddellijk gevaar lopen hun bestaansmiddelen kwijt te raken.ʼ De Afrikaanse Unie meldt dat alleen al in Afrika bijna twintig miljoen banen, zowel in de formele als in de informele sector, op het spel staan. In de Verenigde Staten schat de New York Times, ondanks een officieel percentage van 13,3% – wat al hoger is dan het werkloosheidscijfer in welke eerdere naoorlogse recessie dan ook – dat de feitelijke werkloosheid dichter bij de 27% ligt.
Het is duidelijk dat overheden in actie zullen moeten komen om werkers tegen de schok van COVID-19 te beschermen. Maar als dergelijke inspanningen de economieën – en hun werkers – na de huidige crisis van een steviger fundament willen voorzien, zullen ze ook de doelstellingen van het Parijse klimaatverdrag van 2015 moeten omvatten – inclusief de visie van een ʻrechtvaardige transitieʼ die erin verwoord wordt. Dit betekent niet alleen een verschuiving naar duurzame ontwikkelingspatronen, maar ook het garanderen van de rechten en bestaansmiddelen van werkers.
Te vaak wordt verondersteld dat vooruitgang op het gebied van duurzaamheid ten koste zal gaan van de economische groei en de werkgelegenheid. Werknemers in vervuilende sectoren zijn bang dat de klimaattransitie niet alleen tot ʻgestrande bezittingenʼ zal leiden, maar ook tot ʻgestrande werknemersʼ – en wellicht hebben ze nog gelijk ook. De voormalige mijnstadjes en -dorpen in Groot-Brittannië hebben zich nog steeds niet hersteld van de ondergang van de steenkoolindustrie aan het eind van de twintigste eeuw.
Toch is deze uitkomst beslist niet onvermijdelijk. Het International Renewable Energy Agency voorspelt dat, als er meer wordt geïnvesteerd in duurzame energie, de werkgelegenheid in deze sector in 2050 een niveau kan bereiken van 42 miljoen banen wereldwijd (vier maal het huidige niveau). Maatregelen die de energiezuinigheid bevorderen zouden nog eens 21 miljoen banen kunnen opleveren, en systeemflexibiliteit nog eens 15 miljoen daar bovenop. Eenvoudig gezegd: met voldoende investeringen in de groene economie zullen er genoeg banen zijn.
Maar om ervoor te zorgen dat werkers beter af zijn is er eveneens een gezamenlijke inspanning nodig om te garanderen dat deze nieuwe banen ook goede banen zullen zijn, en om een soepele transitie te faciliteren voor werkers die door andere sectoren (zoals die voor fossiele brandstoffen) zijn uitgestoten. De enige manier om dit te bereiken is door het aanvaarden van een werkelijk geïntegreerde aanpak, waarin overheden, bedrijven, vakbonden en beleggers allemaal samenwerken om te garanderen dat klimaatinitiatieven rekening houden met de behoeften van werkers.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
De afgelopen jaren hebben ecologische, sociale en governance-overwegingen vat gekregen op de kringen van bestuurders uit het bedrijfsleven, het beleggingswezen en de overheid. Toch heeft maar al te vaak een geïsoleerde benadering de overhand gehad, waarbij actoren deze cruciale dimensies van de prestaties op de langere termijn afzonderlijk aanpakken.
Dat zal niet genoeg zijn. Net zoals de ongeremde klimaatverandering ernstige schade zal toebrengen aan de economie en haar werkers – niet in de laatste plaats door de verergering van natuurrampen en de bijdrage die wordt geleverd aan pandemieën – zal het onvermogen om het beheer van het menselijk kapitaal te verbeteren en het welzijn van de werkers te garanderen deze gevolgen hebben. In bredere zin zal het opbouwen van een duurzame economie – en het beleggingsrendement dat daar op de lange termijn uit voortvloeit – onmogelijk zijn als er sprake is van een grote mate van werkloosheid, ongelijkheid en ontwrichting.
Om die uitkomst te vermijden moet de betrokkenheid van aandeelhouders worden benut om bedrijven ertoe aan te zetten niet alleen een rechtvaardige transitie-strategie door te voeren, maar tevens de transparantie te bevorderen via openbare rapportages. Ruim tweederde van de initiatieven op het gebied van de betrokkenheid die momenteel worden nagestreefd door Candriam (waarvan één van ons, Abou-Jaoudé, de CEO is) richt zich rechtstreeks op de energietransitie, eerlijke arbeidsomstandigheden en zakelijke ethiek – pijlers van een rechtvaardige transitie.
Bovendien moeten beleggers bedrijven aanmoedigen om kapitaal in te zetten – bijvoorbeeld via een nieuwe generatie beleggingen en obligate-uitgiftes – ter ondersteuning van vernieuwing en diversificatie in gemeenschappen die door de transitie worden geraakt. Beleggers en bedrijven moeten samenwerken met overheden om ervoor te zorgen dat een rechtvaardige transitie de kern is van de beleidsvorming, niet in de laatste plaats in termen van de planning van de wederopbouw na COVID-19, zodat stimuleringsfondsen kunnen helpen de schone, inclusieve economie van de toekomst op te bouwen.
Nooit eerder zijn onze samenlevingen – inclusief overheden, publieke lichamen, beleggers en bedrijven – zo betrokken geweest bij duurzaamheid als vandaag de dag. Niet alleen hebben de regeringen van de wereld zich verbonden aan de bevordering van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties; ruim 11.000 bedrijven in 157 landen hebben eveneens hun steun toegezegd.
Maar dit is pas de eerste stap; deze actoren moeten nu hun klimaatbeloften waarmaken – en garanderen dat hun inspanningen de sociale imperatieven bevorderen in plaats van ondermijnen. Dit is niet alleen een ethische keuze; het is de beste manier om de toekomstige economische dynamiek te garanderen. Alleen door ecologische en sociale imperatieven te integreren in onze bedrijfsmodellen en het economisch beleid kunnen we de groei en de voorspoed op de langere termijn veiligstellen – en de weerbaarheid en veerkracht opbouwen die we nodig hebben om toekomstige schokken te kunnen doorstaan.
Vertaling: Menno Grootveld