STANFORD – In juli 2021 deed de Europese Commissie iets wat geen enkel ander belangrijk bestuursorgaan ooit had geprobeerd: zij koppelde het handelsbeleid aan het klimaatbeleid. Teneinde de doelstelling van de Europese Unie te verwezenlijken om de netto-uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met 55 procent te verminderen, moet de EU de uitstoot zowel binnen als buiten haar grenzen verminderen. Het Fit for 55-initiatief van de Commissie, een pakket voorstellen om de emissiereductiedoelstelling van de EU te halen, omvat een koolstofgrensaanpassingsmechanisme (CBAM) – een invoerbelasting om andere landen aan te sporen de klimaatverandering aan te pakken.
De CBAM zou ingevoerde goederen die op de EU-markten worden verkocht, belasten op basis van hun koolstofgehalte (de uitstoot die nodig is om ze te produceren), wat afhangt van hun materiaal- en energie-input. De voorgestelde heffing is bedoeld om het zogenoemde koolstoflek aan te pakken, dat ontstaat wanneer bedrijven in de EU hun productie verplaatsen naar derde landen met minder strenge emissieregels.
Met andere woorden, Europa zou niet langer de klimaateffecten van buitenlandse goederen negeren. Maar hoewel de maatregel de uitstoot kan helpen verminderen en de concurrentievoorwaarden voor in de EU gevestigde bedrijven gelijk kan trekken, dreigt het handelsprotectionisme dat ermee samenhangt de ontwikkelingslanden te schaden.
De CBAM zal aanvankelijk van toepassing zijn op de sectoren met de hoogste uitstoot, die het grootste risico op lekkage lopen – ijzer en staal, cement, meststoffen, aluminium en elektriciteitsproductie – en zal de komende jaren waarschijnlijk tot andere sectoren worden uitgebreid. Momenteel worden in de EU vervaardigde producten in deze sectoren belast op grond van de binnenlandse koolstofprijs, maar producten van buiten het blok niet. Als een land al een binnenlandse koolstofprijs hanteert, wordt de grensbelasting verlaagd of kwijtgescholden; dit is bedoeld om landen aan te moedigen koolstof op hun eigen markt te belasten. Landen die geen koolstofheffing kunnen of willen invoeren, zullen de volledige heffing moeten betalen.
De EU-belasting zal de komende vier jaar geleidelijk worden ingevoerd. Tegen 2023 zullen importeurs emissies moeten rapporteren die zijn vervat in de goederen die zij invoeren, hoewel de belasting op die emissies pas in 2026 zal worden opgelegd. De 1 miljard euro (1,1 miljard dollar) aan jaarlijkse inkomsten die van de CBAM worden verwacht, en de 9 miljard euro aan jaarlijkse inkomsten die van 2023-2030 worden verwacht van de EU-regeling voor de handel in emissierechten en van belastingen op multinationale ondernemingen, zullen het 750 miljard euro kostende COVID-19-herstelfonds voor pandemieën van de Unie ondersteunen. Deze nieuwe inkomstenbronnen zullen de EU-prioriteiten – waaronder de groene transitie – voor het eerst in de begroting van het blok verankeren.
Hoewel de voorgestelde belasting nog niet is goedgekeurd, is zij nu al van invloed op de beslissingen van beleidsmakers en bedrijven bij de handelspartners van de EU. Zo zijn Turkije en Indonesië van plan koolstofheffingen in te voeren om de gevolgen van de CBAM voor hun economieën te verzachten. Turkije is in hoge mate blootgesteld, omdat de EU goed is voor 41 procent van zijn uitvoer. Indonesië exporteert voor miljarden euroʼs aan palmolie en chemicaliën naar de EU – goederen die onder een bredere grensbelasting kunnen vallen. Door een binnenlandse koolstofprijs vast te stellen, kunnen zij de CBAM geheel of gedeeltelijk vermijden en de belastinginkomsten behouden in plaats van ze aan de EU over te dragen.
Ondertussen proberen sommige in de EU gevestigde bedrijven in sectoren zoals computerhardware hun productieactiviteiten weer naar Europa terug te halen in de aanloop naar de invoering van de CBAM. Hun belangrijkste motief betreft niet zozeer de kosten van de belasting als wel de waarschijnlijke complexiteit, bureaucratie en onvoorspelbaarheid van het systeem. Het is dan makkelijker en goedkoper voor bedrijven om hun productie naar de EU te verplaatsen en de administratieve hindernissen te vermijden die de CBAM zou kunnen opwerpen.
Dergelijke verschuivingen zijn gunstig voor de economie en het milieu van de EU. De inval van Rusland in Oekraïne kan de inspanningen van de EU om economisch meer zelfvoorzienend te worden, versnellen, niet in het minst doordat zij minder afhankelijk wordt van de energie-intensieve invoer van Russisch ijzer en staal.
Maar ontwikkelingseconomieën, die vaak afhankelijk zijn van industrieproducten, zullen waarschijnlijk te maken krijgen met een uitstroom van activiteiten naarmate bedrijven hun activiteiten weer terughalen naar de EU. In plaats van alleen het koolstoflek aan te pakken en de ontwikkelingslanden zich zo goed mogelijk aan te laten passen, zou de EU een deel van de inkomsten uit de voorgestelde CBAM moeten gebruiken om armere landen te helpen een rechtvaardige groene transitie te bewerkstelligen.
Het is niet makkelijk of goedkoop om energie-intensieve goederen zoals cement en staal koolstofvrij te maken. Maar de EU kan negatieve domino-effecten voor de ontwikkelingseconomieën voorkomen – niet alleen door te wachten tot de lagere-inkomenslanden hun eigen koolstofbelasting invoeren (wat een uitdaging zal zijn gezien hun beperkte administratieve capaciteit op dat terrein), maar ook door steun te verlenen aan de landen die de meeste hulp nodig hebben om hun uitstoot te verminderen.
Dergelijke steun kan worden verleend door middelen en technologie ter beschikking te stellen om de efficiëntie van industriële processen te verbeteren, projecten voor hernieuwbare energie te financieren en de armste landen waar nodig vrij te stellen van de CBAM. De EU zou ook een deel van de CBAM-inkomsten moeten gebruiken om ontwikkelingslanden te helpen schonere technologieën in te voeren – bijvoorbeeld om groener cement te produceren in Vietnam of groenere chemicaliën in Indonesië – en zo de emissies op lange termijn te verminderen.
Europa ziet zichzelf als een wereldleider in de race naar een netto-nuluitstoot. Door de groene transitie van de ontwikkelingslanden te helpen financieren, zou de EU de protectionistische dreiging in haar eigen klimaatagenda kunnen afzwakken.
Vertaling: Menno Grootveld
STANFORD – In juli 2021 deed de Europese Commissie iets wat geen enkel ander belangrijk bestuursorgaan ooit had geprobeerd: zij koppelde het handelsbeleid aan het klimaatbeleid. Teneinde de doelstelling van de Europese Unie te verwezenlijken om de netto-uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met 55 procent te verminderen, moet de EU de uitstoot zowel binnen als buiten haar grenzen verminderen. Het Fit for 55-initiatief van de Commissie, een pakket voorstellen om de emissiereductiedoelstelling van de EU te halen, omvat een koolstofgrensaanpassingsmechanisme (CBAM) – een invoerbelasting om andere landen aan te sporen de klimaatverandering aan te pakken.
De CBAM zou ingevoerde goederen die op de EU-markten worden verkocht, belasten op basis van hun koolstofgehalte (de uitstoot die nodig is om ze te produceren), wat afhangt van hun materiaal- en energie-input. De voorgestelde heffing is bedoeld om het zogenoemde koolstoflek aan te pakken, dat ontstaat wanneer bedrijven in de EU hun productie verplaatsen naar derde landen met minder strenge emissieregels.
Met andere woorden, Europa zou niet langer de klimaateffecten van buitenlandse goederen negeren. Maar hoewel de maatregel de uitstoot kan helpen verminderen en de concurrentievoorwaarden voor in de EU gevestigde bedrijven gelijk kan trekken, dreigt het handelsprotectionisme dat ermee samenhangt de ontwikkelingslanden te schaden.
De CBAM zal aanvankelijk van toepassing zijn op de sectoren met de hoogste uitstoot, die het grootste risico op lekkage lopen – ijzer en staal, cement, meststoffen, aluminium en elektriciteitsproductie – en zal de komende jaren waarschijnlijk tot andere sectoren worden uitgebreid. Momenteel worden in de EU vervaardigde producten in deze sectoren belast op grond van de binnenlandse koolstofprijs, maar producten van buiten het blok niet. Als een land al een binnenlandse koolstofprijs hanteert, wordt de grensbelasting verlaagd of kwijtgescholden; dit is bedoeld om landen aan te moedigen koolstof op hun eigen markt te belasten. Landen die geen koolstofheffing kunnen of willen invoeren, zullen de volledige heffing moeten betalen.
De EU-belasting zal de komende vier jaar geleidelijk worden ingevoerd. Tegen 2023 zullen importeurs emissies moeten rapporteren die zijn vervat in de goederen die zij invoeren, hoewel de belasting op die emissies pas in 2026 zal worden opgelegd. De 1 miljard euro (1,1 miljard dollar) aan jaarlijkse inkomsten die van de CBAM worden verwacht, en de 9 miljard euro aan jaarlijkse inkomsten die van 2023-2030 worden verwacht van de EU-regeling voor de handel in emissierechten en van belastingen op multinationale ondernemingen, zullen het 750 miljard euro kostende COVID-19-herstelfonds voor pandemieën van de Unie ondersteunen. Deze nieuwe inkomstenbronnen zullen de EU-prioriteiten – waaronder de groene transitie – voor het eerst in de begroting van het blok verankeren.
Hoewel de voorgestelde belasting nog niet is goedgekeurd, is zij nu al van invloed op de beslissingen van beleidsmakers en bedrijven bij de handelspartners van de EU. Zo zijn Turkije en Indonesië van plan koolstofheffingen in te voeren om de gevolgen van de CBAM voor hun economieën te verzachten. Turkije is in hoge mate blootgesteld, omdat de EU goed is voor 41 procent van zijn uitvoer. Indonesië exporteert voor miljarden euroʼs aan palmolie en chemicaliën naar de EU – goederen die onder een bredere grensbelasting kunnen vallen. Door een binnenlandse koolstofprijs vast te stellen, kunnen zij de CBAM geheel of gedeeltelijk vermijden en de belastinginkomsten behouden in plaats van ze aan de EU over te dragen.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Ondertussen proberen sommige in de EU gevestigde bedrijven in sectoren zoals computerhardware hun productieactiviteiten weer naar Europa terug te halen in de aanloop naar de invoering van de CBAM. Hun belangrijkste motief betreft niet zozeer de kosten van de belasting als wel de waarschijnlijke complexiteit, bureaucratie en onvoorspelbaarheid van het systeem. Het is dan makkelijker en goedkoper voor bedrijven om hun productie naar de EU te verplaatsen en de administratieve hindernissen te vermijden die de CBAM zou kunnen opwerpen.
Dergelijke verschuivingen zijn gunstig voor de economie en het milieu van de EU. De inval van Rusland in Oekraïne kan de inspanningen van de EU om economisch meer zelfvoorzienend te worden, versnellen, niet in het minst doordat zij minder afhankelijk wordt van de energie-intensieve invoer van Russisch ijzer en staal.
Maar ontwikkelingseconomieën, die vaak afhankelijk zijn van industrieproducten, zullen waarschijnlijk te maken krijgen met een uitstroom van activiteiten naarmate bedrijven hun activiteiten weer terughalen naar de EU. In plaats van alleen het koolstoflek aan te pakken en de ontwikkelingslanden zich zo goed mogelijk aan te laten passen, zou de EU een deel van de inkomsten uit de voorgestelde CBAM moeten gebruiken om armere landen te helpen een rechtvaardige groene transitie te bewerkstelligen.
Het is niet makkelijk of goedkoop om energie-intensieve goederen zoals cement en staal koolstofvrij te maken. Maar de EU kan negatieve domino-effecten voor de ontwikkelingseconomieën voorkomen – niet alleen door te wachten tot de lagere-inkomenslanden hun eigen koolstofbelasting invoeren (wat een uitdaging zal zijn gezien hun beperkte administratieve capaciteit op dat terrein), maar ook door steun te verlenen aan de landen die de meeste hulp nodig hebben om hun uitstoot te verminderen.
Dergelijke steun kan worden verleend door middelen en technologie ter beschikking te stellen om de efficiëntie van industriële processen te verbeteren, projecten voor hernieuwbare energie te financieren en de armste landen waar nodig vrij te stellen van de CBAM. De EU zou ook een deel van de CBAM-inkomsten moeten gebruiken om ontwikkelingslanden te helpen schonere technologieën in te voeren – bijvoorbeeld om groener cement te produceren in Vietnam of groenere chemicaliën in Indonesië – en zo de emissies op lange termijn te verminderen.
Europa ziet zichzelf als een wereldleider in de race naar een netto-nuluitstoot. Door de groene transitie van de ontwikkelingslanden te helpen financieren, zou de EU de protectionistische dreiging in haar eigen klimaatagenda kunnen afzwakken.
Vertaling: Menno Grootveld