NEW YORK/SINGAPORE/LOMBOK, INDONESIË – De COVID-19-crisis heeft ertoe geleid dat wetenschappers, overheden en volksgezondheidsexperts zich haasten om het verband te doorgronden tussen de overdracht van zoönotische ziekten (die van dieren op mensen overspringen) en ecologische veranderlijkheid, patronen van menselijke mobiliteit en handel. Al doende is pijnlijk duidelijk geworden hoeveel we nog moeten leren over de wereld om ons heen.
Maar hoewel niemand op geloofwaardige wijze kan voorspellen wat hierna gaat gebeuren, kunnen we ons zeker beter voorbereiden op de volgende fase van het mondiale leven mét COVID-19. In zekere zin hindert het kijken naar de ziekte en de gevolgen ervan door meerdere lenzen – epidemiologische, economische, politieke en sociale – ons zicht op de zaak. Zonder een systematische, holistische benadering zullen leiders belangrijke stukjes van de puzzel over het hoofd blijven zien.
Zoʼn aanpak zal moeten beginnen met het afwijzen van het misleidende onderscheid tussen mens en natuur. De term ʻantropoceenʼ die nu op ons tijdperk wordt geplakt heeft ons een vals gevoel gegeven van controle over het milieu. COVID-19 heeft ons gedwongen te erkennen dat het antropoceen een meedogenloze feedback-loop inhoudt, waarin ons gedrag kettingreacties ontketent die zowel de klimaatverandering als de verspreiding van pandemieën versnellen. Omdat er geen infrastructurele of geopolitieke grenzen bestaan tussen ons en de natuurlijke wereld kan noch het nationalisme noch het protectionisme dit proces een halt toeroepen.
In verband hiermee staat het feit dat we niet langer de luxe hebben ʻtail risksʼ te kunnen negeren – de verhoudingsgewijs zeer onwaarschijnlijke gebeurtenissen met een grote impact die opduiken aan de marges van het waarschijnlijkheidsspectrum. In complexe systemen zijn deze vage signalen sterker verbonden met het geheel en kunnen ze vermenigvuldigende in plaats van lineaire effecten vertonen.
We zijn hier getuige van geweest in 2008, toen de subprimecrisis in de Verenigde Staten snel omsloeg in een mondiale financiële crisis. En we zien hetzelfde proces aan het werk bij de COVID-19-crisis, die de mondiale mobiliteit vrijwel tot stilstand heeft gebracht, en een groot deel van de wereldeconomie aan de rand van de afgrond.
Geen van deze crises waren ʻblack swanʼ-gebeurtenissen, want het risico was alom bekend. Hoewel we er niet in zijn geslaagd naar dit inzicht te handelen, dicteert het voorzichtigheidsbeginsel dat we maatregelen nemen om dergelijke negatieve risicoʼs in te dammen, mochten ze de kop opsteken.
Wat betekent dit voor de cruciale periode die voor ons ligt? De komst van de zomer op het noordelijk halfrond heeft geleid tot een golf van speculaties dat het warmere en nattere weer – boven de optimale marge voor het virus van 5-11ºC – het besmettingspercentage laag zal houden. Maar zelfs als het verhoopte verband tussen de overdacht van ziektekiemen en het warme weer reëel is, hoeft dit niet causaal of eenvoudig van aard te zijn.
Bovendien moet iedere inschatting voor de komende maanden rekening houden met typisch seizoensgebonden gedrag. Door het warme weer gaan meer mensen naar buiten, maar het betekent ook meer airconditioning binnen, waardoor de omstandigheden die gunstig zijn voor het virus weer worden geoptimaliseerd. De data die we de komende maanden moeten verzamelen zullen inzicht bieden in de manier waarop we ziekte-beperkende natuurlijke omstandigheden het best in evenwicht kunnen brengen met ziekte-bevorderende kunstmatige omstandigheden.
Iedereen zal de komende maanden op drie zaken moeten letten. In de eerste plaats zijn de gefaseerde versoepelingen van de lockdowns in Noord-Amerika, Europa en Azië gepaard gegaan met social distancing-richtlijnen. Gezien de bevolkingsdichtheid van de belangrijkste steden in deze regioʼs zullen de warme temperaturen het virus op zichzelf niet uitroeien; daarvoor moeten ook de volksgezondheidsrichtlijnen worden opgevolgd. Tot nu toe is dat in een groot deel van de VS niet gebeurd.
In de tweede plaats is een kenmerk van virulente virussen als SARS-CoV-2 (het virus dat COVID-19 veroorzaakt) het vermogen om snel te muteren. Ondanks gunstige klimatologische omstandigheden kunnen er dus nieuwe, dodelijker varianten opduiken.
En in de laatste plaats is de winter alweer in aantocht, ongeacht wat er de komende twee tot drie maanden ook mag gebeuren. Bij ontstentenis van een effectief vaccin tegen de belangrijkste varianten van SARS-CoV-2, dat waarschijnlijk nog twaalf tot achttien maanden op zich zal laten wachten, lijkt een tweede en dodelijker golf van besmettingen zeker.
Het modelleren van de verreikende en gecompliceerde interacties tussen biologie, klimaat en samenleving helpt ons het pad dat het virus zou kunnen nemen in kaart te brengen. Maar omdat er zo veel potentiële scenarioʼs in het verschiet liggen, moeten al die modellen behoedzaam geïnterpreteerd worden. Dat is de reden dat politieke leiders die deze modellen willen gebruiken de wetenschappelijke autoriteiten moeten vertrouwen, in plaats van hen te muilkorven of hun bevindingen selectief aan te wenden om een bekrompen partijdige agenda te dienen. Geen land kan zich een leider veroorloven die, zoals de Amerikaanse president Donald Trump en zijn Braziliaanse collega Jair Bolsonaro, zijn ʻgevoelʼ volgt.
We weten nog niet genoeg over COVID-19 om de ziekte te kunnen genezen of voorkomen. Maar onze verzamelde kennis over ecologische systemen, virologie, genetica, vloeibare dynamica, epidemiologie, antropologie, klinische geneeskunde, microbiologie en tientallen andere wetenschappelijke domeinen biedt een rijkdom aan inzichten die ervoor kunnen zorgen dat de huidige pandemie onze moderne levensstijl niet onmogelijk hoeft te maken – als we die kennis maar gebruiken.
Vertaling: Menno Grootveld
NEW YORK/SINGAPORE/LOMBOK, INDONESIË – De COVID-19-crisis heeft ertoe geleid dat wetenschappers, overheden en volksgezondheidsexperts zich haasten om het verband te doorgronden tussen de overdracht van zoönotische ziekten (die van dieren op mensen overspringen) en ecologische veranderlijkheid, patronen van menselijke mobiliteit en handel. Al doende is pijnlijk duidelijk geworden hoeveel we nog moeten leren over de wereld om ons heen.
Maar hoewel niemand op geloofwaardige wijze kan voorspellen wat hierna gaat gebeuren, kunnen we ons zeker beter voorbereiden op de volgende fase van het mondiale leven mét COVID-19. In zekere zin hindert het kijken naar de ziekte en de gevolgen ervan door meerdere lenzen – epidemiologische, economische, politieke en sociale – ons zicht op de zaak. Zonder een systematische, holistische benadering zullen leiders belangrijke stukjes van de puzzel over het hoofd blijven zien.
Zoʼn aanpak zal moeten beginnen met het afwijzen van het misleidende onderscheid tussen mens en natuur. De term ʻantropoceenʼ die nu op ons tijdperk wordt geplakt heeft ons een vals gevoel gegeven van controle over het milieu. COVID-19 heeft ons gedwongen te erkennen dat het antropoceen een meedogenloze feedback-loop inhoudt, waarin ons gedrag kettingreacties ontketent die zowel de klimaatverandering als de verspreiding van pandemieën versnellen. Omdat er geen infrastructurele of geopolitieke grenzen bestaan tussen ons en de natuurlijke wereld kan noch het nationalisme noch het protectionisme dit proces een halt toeroepen.
In verband hiermee staat het feit dat we niet langer de luxe hebben ʻtail risksʼ te kunnen negeren – de verhoudingsgewijs zeer onwaarschijnlijke gebeurtenissen met een grote impact die opduiken aan de marges van het waarschijnlijkheidsspectrum. In complexe systemen zijn deze vage signalen sterker verbonden met het geheel en kunnen ze vermenigvuldigende in plaats van lineaire effecten vertonen.
We zijn hier getuige van geweest in 2008, toen de subprimecrisis in de Verenigde Staten snel omsloeg in een mondiale financiële crisis. En we zien hetzelfde proces aan het werk bij de COVID-19-crisis, die de mondiale mobiliteit vrijwel tot stilstand heeft gebracht, en een groot deel van de wereldeconomie aan de rand van de afgrond.
Geen van deze crises waren ʻblack swanʼ-gebeurtenissen, want het risico was alom bekend. Hoewel we er niet in zijn geslaagd naar dit inzicht te handelen, dicteert het voorzichtigheidsbeginsel dat we maatregelen nemen om dergelijke negatieve risicoʼs in te dammen, mochten ze de kop opsteken.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Wat betekent dit voor de cruciale periode die voor ons ligt? De komst van de zomer op het noordelijk halfrond heeft geleid tot een golf van speculaties dat het warmere en nattere weer – boven de optimale marge voor het virus van 5-11ºC – het besmettingspercentage laag zal houden. Maar zelfs als het verhoopte verband tussen de overdacht van ziektekiemen en het warme weer reëel is, hoeft dit niet causaal of eenvoudig van aard te zijn.
Bovendien moet iedere inschatting voor de komende maanden rekening houden met typisch seizoensgebonden gedrag. Door het warme weer gaan meer mensen naar buiten, maar het betekent ook meer airconditioning binnen, waardoor de omstandigheden die gunstig zijn voor het virus weer worden geoptimaliseerd. De data die we de komende maanden moeten verzamelen zullen inzicht bieden in de manier waarop we ziekte-beperkende natuurlijke omstandigheden het best in evenwicht kunnen brengen met ziekte-bevorderende kunstmatige omstandigheden.
Iedereen zal de komende maanden op drie zaken moeten letten. In de eerste plaats zijn de gefaseerde versoepelingen van de lockdowns in Noord-Amerika, Europa en Azië gepaard gegaan met social distancing-richtlijnen. Gezien de bevolkingsdichtheid van de belangrijkste steden in deze regioʼs zullen de warme temperaturen het virus op zichzelf niet uitroeien; daarvoor moeten ook de volksgezondheidsrichtlijnen worden opgevolgd. Tot nu toe is dat in een groot deel van de VS niet gebeurd.
In de tweede plaats is een kenmerk van virulente virussen als SARS-CoV-2 (het virus dat COVID-19 veroorzaakt) het vermogen om snel te muteren. Ondanks gunstige klimatologische omstandigheden kunnen er dus nieuwe, dodelijker varianten opduiken.
En in de laatste plaats is de winter alweer in aantocht, ongeacht wat er de komende twee tot drie maanden ook mag gebeuren. Bij ontstentenis van een effectief vaccin tegen de belangrijkste varianten van SARS-CoV-2, dat waarschijnlijk nog twaalf tot achttien maanden op zich zal laten wachten, lijkt een tweede en dodelijker golf van besmettingen zeker.
Het modelleren van de verreikende en gecompliceerde interacties tussen biologie, klimaat en samenleving helpt ons het pad dat het virus zou kunnen nemen in kaart te brengen. Maar omdat er zo veel potentiële scenarioʼs in het verschiet liggen, moeten al die modellen behoedzaam geïnterpreteerd worden. Dat is de reden dat politieke leiders die deze modellen willen gebruiken de wetenschappelijke autoriteiten moeten vertrouwen, in plaats van hen te muilkorven of hun bevindingen selectief aan te wenden om een bekrompen partijdige agenda te dienen. Geen land kan zich een leider veroorloven die, zoals de Amerikaanse president Donald Trump en zijn Braziliaanse collega Jair Bolsonaro, zijn ʻgevoelʼ volgt.
We weten nog niet genoeg over COVID-19 om de ziekte te kunnen genezen of voorkomen. Maar onze verzamelde kennis over ecologische systemen, virologie, genetica, vloeibare dynamica, epidemiologie, antropologie, klinische geneeskunde, microbiologie en tientallen andere wetenschappelijke domeinen biedt een rijkdom aan inzichten die ervoor kunnen zorgen dat de huidige pandemie onze moderne levensstijl niet onmogelijk hoeft te maken – als we die kennis maar gebruiken.
Vertaling: Menno Grootveld