AMSTERDAM – Economen hebben lange tijd de debatten over het klimaatbeleid gedomineerd, maar kunnen slechts weinig resultaten overleggen. Net als bij de aanhoudende wereldwijde strijd tegen de coronavirus-pandemie zou onze beste hoop om de klimaatcrisis aan te pakken daarom wel eens bij de systeemwetenschap kunnen liggen. Door beter te begrijpen hoe netwerken functioneren, kunnen we een beleid ontwerpen dat deze netwerken inzet voor het algemeen belang.
Vandaag de dag houdt een groot deel van het klimaatbeleid zich bezig met het identificeren van wenselijke gecentraliseerde interventies, zoals het sluiten van kolencentrales of het verhogen van de energie-efficiëntie. Hoewel dergelijke maatregelen in principe zouden kunnen werken, hebben ze voor het merendeel niet voldoende verandering teweeggebracht, en niet met de snelheid waar de natuur om vraagt. Andere economen pleiten er domweg voor om de markten de klimaatinnovatie te laten aansturen. Intussen is de uitstoot van broeikasgassen weer toegenomen nadat de economieën zijn heropend.
Door de pandemie zijn termen als besmettingsgraad en social distancing, die voorheen alleen in systeemwetenschappelijke kringen gebruikt werden, gemeengoed geworden. Bovendien is het overduidelijk dat geen enkele top-down interventie het coronavirus rechtstreeks zal elimineren. Totdat er een vaccin komt, kunnen overheden alleen maar de context van het virus veranderen, zodat de pandemie aan vaart inboet. Een soortgelijke systeemgedreven aanpak zou ook het klimaatbeleid moeten kenmerken.
Veel van de dynamiek van pandemieën is inderdaad ook van toepassing op klimaatgerelateerde kwesties. Zo kent bijvoorbeeld de adoptie van zonnepanelen eveneens een ʻbesmettingsgraad,ʼ zij het in de positieve zin van het woord: hoe meer hoe beter. Als u uw buurman panelen op zijn dak ziet installeren, is de kans groter dat u zijn voorbeeld zal volgen. De adoptiegraad varieert per stad en wijk, en de economie is eigenlijk een slechte gids als het gaat om de verspreiding van de fotovoltaïsche zonnetechnologie. Deze wenselijke ʻbesmettingʼ wordt eerder in gang gezet door het niveau van het vertrouwen tussen de burgers en de kracht van het sociale weefsel dan door economische factoren zoals betaalbaarheid of nut.
Vanuit dit perspectief zouden beleidsmakers zich eigenlijk moeten richten op het creëren van de ʻsuperverspreidersʼ die de adoptie van zonne-energie stimuleren. Andere wenselijke sociale normen, zoals een snelle vervanging van autoʼs die op fossiele brandstoffen rijden, een lagere consumptie van rood vlees en het tegengaan van op hol geslagen consumentengedrag, zijn allemaal aan dezelfde soort netwerkkrachten onderhevig.
Denk aan steenkool. Hoewel er glasheldere argumenten zijn om kolencentrales te sluiten, werkt het niet om met je vingertje te zwaaien naar samenlevingen waar het steenkoolverbruik hoog is. En hoewel koolstofbelastingen in theorie kunnen werken, zijn ze in de praktijk ondoeltreffend gebleken. Wereldwijd zijn er ongeveer 6.600 actieve kolencentrales, en nog eens 1.100 zijn gepland of in aanbouw. Veel banken zijn gestopt met de financiering van steenkoolprojecten, dus alle nieuwe centrales worden gesteund door een klein aantal financiële instellingen – wat resulteert in een klein, hecht netwerk van mensen die de touwtjes in handen hebben.
Een oplossing is om het afzien van steenkool ʻbesmettelijkerʼ te maken. Wanneer de financiers van kolencentrales bijvoorbeeld naar de jaarlijkse vergaderingen van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbankgroep komen, of de jaarlijkse topontmoeting van het World Economic Forum in Davos bijwonen, zouden de organisatoren hen op strategische plekken kunnen neerzetten, hun netwerken in kaart kunnen brengen en hen bewust in contact kunnen brengen met netwerken die zich aan een andere set van normen houden.
Systemen gedragen zich niet alleen op een unieke wijze, maar staan ook op onverwachte manieren met elkaar in verbinding. Wie had bijvoorbeeld gedacht dat een virus de emissies van broeikasgassen in China binnen vier weken zou kunnen terugdringen met de hoeveelheid die Nederland in een jaar uitstoot? Het voordeel voor de volksgezondheid van een verminderde vervuiling met fijnstof zou wel eens groter kunnen zijn dan de verwoesting die het virus aanricht. Maar het verlies van bestaansmiddelen voor de economisch meest kwetsbare leden van de samenleving is wellicht het schadelijkste gevolg van allemaal.
Het klimaatbeleid moet met soortgelijke verbanden rekening houden. Sommigen gaan ervan uit dat het volstaat om bruine elektronen eenvoudigweg in te wisselen voor groene. Dat is niet het geval. Het energiesysteem is zo sterk verweven met al het andere in de samenleving dat het zich verzet tegen verandering, wat op zijn beurt weer andere veranderingen teweeg kan brengen.
Dat betekent niet dat beleidsmakers hun handen maar beter wanhopig in de lucht kunnen steken, omdat het klimaatbeleid te ingewikkeld is. Zij moeten veeleer verder kijken dan de reguliere economie en praten met mensen die complexe systemen begrijpen, net zoals zij tijdens een pandemie naar epidemiologen en artsen luisteren.
We hoeven onze huidige toolkit voor het klimaatbeleid niet op te geven, ook al is die nog zo gebrekkig, maar we moeten hem wel uitbreiden. De systeemwetenschap vormt de kern van het coronavirus-beleid; zij zou ook de plaats moeten innemen die haar toekomt in het klimaatbeleid. Het aansturen van netwerkeffecten en het doorbreken van pad-afhankelijkheden is niet eenvoudig, maar de reacties van diverse regeringen op de pandemie laten zien hoe netwerken in kaart kunnen worden gebracht en beheerd.
Wat de COVID-19-crisis duidelijk heeft gemaakt, is dat veranderingen opmerkelijk snel kunnen opschalen door veranderingen in netwerken. De aanhoudende pandemie heeft binnen een paar weken en maanden wereldwijde verschuivingen teweeggebracht, zowel goede als slechte, terwijl het klimaatbeleid meestal in termen van decennia wordt bezien.
We hebben te lang geaarzeld met de aanpak van de klimaatcrisis, en de traditionele beleidsmaatregelen hebben de emissies niet op een zinvolle manier weten te beteugelen. Door lering te trekken uit de pandemie kunnen we eindelijk beginnen met het aanpakken van de andere grote mondiale crisis waar we mee te maken hebben, met de urgentie die deze vereist.
Vertaling: Menno Grootveld
AMSTERDAM – Economen hebben lange tijd de debatten over het klimaatbeleid gedomineerd, maar kunnen slechts weinig resultaten overleggen. Net als bij de aanhoudende wereldwijde strijd tegen de coronavirus-pandemie zou onze beste hoop om de klimaatcrisis aan te pakken daarom wel eens bij de systeemwetenschap kunnen liggen. Door beter te begrijpen hoe netwerken functioneren, kunnen we een beleid ontwerpen dat deze netwerken inzet voor het algemeen belang.
Vandaag de dag houdt een groot deel van het klimaatbeleid zich bezig met het identificeren van wenselijke gecentraliseerde interventies, zoals het sluiten van kolencentrales of het verhogen van de energie-efficiëntie. Hoewel dergelijke maatregelen in principe zouden kunnen werken, hebben ze voor het merendeel niet voldoende verandering teweeggebracht, en niet met de snelheid waar de natuur om vraagt. Andere economen pleiten er domweg voor om de markten de klimaatinnovatie te laten aansturen. Intussen is de uitstoot van broeikasgassen weer toegenomen nadat de economieën zijn heropend.
Door de pandemie zijn termen als besmettingsgraad en social distancing, die voorheen alleen in systeemwetenschappelijke kringen gebruikt werden, gemeengoed geworden. Bovendien is het overduidelijk dat geen enkele top-down interventie het coronavirus rechtstreeks zal elimineren. Totdat er een vaccin komt, kunnen overheden alleen maar de context van het virus veranderen, zodat de pandemie aan vaart inboet. Een soortgelijke systeemgedreven aanpak zou ook het klimaatbeleid moeten kenmerken.
Veel van de dynamiek van pandemieën is inderdaad ook van toepassing op klimaatgerelateerde kwesties. Zo kent bijvoorbeeld de adoptie van zonnepanelen eveneens een ʻbesmettingsgraad,ʼ zij het in de positieve zin van het woord: hoe meer hoe beter. Als u uw buurman panelen op zijn dak ziet installeren, is de kans groter dat u zijn voorbeeld zal volgen. De adoptiegraad varieert per stad en wijk, en de economie is eigenlijk een slechte gids als het gaat om de verspreiding van de fotovoltaïsche zonnetechnologie. Deze wenselijke ʻbesmettingʼ wordt eerder in gang gezet door het niveau van het vertrouwen tussen de burgers en de kracht van het sociale weefsel dan door economische factoren zoals betaalbaarheid of nut.
Vanuit dit perspectief zouden beleidsmakers zich eigenlijk moeten richten op het creëren van de ʻsuperverspreidersʼ die de adoptie van zonne-energie stimuleren. Andere wenselijke sociale normen, zoals een snelle vervanging van autoʼs die op fossiele brandstoffen rijden, een lagere consumptie van rood vlees en het tegengaan van op hol geslagen consumentengedrag, zijn allemaal aan dezelfde soort netwerkkrachten onderhevig.
Denk aan steenkool. Hoewel er glasheldere argumenten zijn om kolencentrales te sluiten, werkt het niet om met je vingertje te zwaaien naar samenlevingen waar het steenkoolverbruik hoog is. En hoewel koolstofbelastingen in theorie kunnen werken, zijn ze in de praktijk ondoeltreffend gebleken. Wereldwijd zijn er ongeveer 6.600 actieve kolencentrales, en nog eens 1.100 zijn gepland of in aanbouw. Veel banken zijn gestopt met de financiering van steenkoolprojecten, dus alle nieuwe centrales worden gesteund door een klein aantal financiële instellingen – wat resulteert in een klein, hecht netwerk van mensen die de touwtjes in handen hebben.
Een oplossing is om het afzien van steenkool ʻbesmettelijkerʼ te maken. Wanneer de financiers van kolencentrales bijvoorbeeld naar de jaarlijkse vergaderingen van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbankgroep komen, of de jaarlijkse topontmoeting van het World Economic Forum in Davos bijwonen, zouden de organisatoren hen op strategische plekken kunnen neerzetten, hun netwerken in kaart kunnen brengen en hen bewust in contact kunnen brengen met netwerken die zich aan een andere set van normen houden.
Systemen gedragen zich niet alleen op een unieke wijze, maar staan ook op onverwachte manieren met elkaar in verbinding. Wie had bijvoorbeeld gedacht dat een virus de emissies van broeikasgassen in China binnen vier weken zou kunnen terugdringen met de hoeveelheid die Nederland in een jaar uitstoot? Het voordeel voor de volksgezondheid van een verminderde vervuiling met fijnstof zou wel eens groter kunnen zijn dan de verwoesting die het virus aanricht. Maar het verlies van bestaansmiddelen voor de economisch meest kwetsbare leden van de samenleving is wellicht het schadelijkste gevolg van allemaal.
Het klimaatbeleid moet met soortgelijke verbanden rekening houden. Sommigen gaan ervan uit dat het volstaat om bruine elektronen eenvoudigweg in te wisselen voor groene. Dat is niet het geval. Het energiesysteem is zo sterk verweven met al het andere in de samenleving dat het zich verzet tegen verandering, wat op zijn beurt weer andere veranderingen teweeg kan brengen.
Dat betekent niet dat beleidsmakers hun handen maar beter wanhopig in de lucht kunnen steken, omdat het klimaatbeleid te ingewikkeld is. Zij moeten veeleer verder kijken dan de reguliere economie en praten met mensen die complexe systemen begrijpen, net zoals zij tijdens een pandemie naar epidemiologen en artsen luisteren.
We hoeven onze huidige toolkit voor het klimaatbeleid niet op te geven, ook al is die nog zo gebrekkig, maar we moeten hem wel uitbreiden. De systeemwetenschap vormt de kern van het coronavirus-beleid; zij zou ook de plaats moeten innemen die haar toekomt in het klimaatbeleid. Het aansturen van netwerkeffecten en het doorbreken van pad-afhankelijkheden is niet eenvoudig, maar de reacties van diverse regeringen op de pandemie laten zien hoe netwerken in kaart kunnen worden gebracht en beheerd.
Wat de COVID-19-crisis duidelijk heeft gemaakt, is dat veranderingen opmerkelijk snel kunnen opschalen door veranderingen in netwerken. De aanhoudende pandemie heeft binnen een paar weken en maanden wereldwijde verschuivingen teweeggebracht, zowel goede als slechte, terwijl het klimaatbeleid meestal in termen van decennia wordt bezien.
We hebben te lang geaarzeld met de aanpak van de klimaatcrisis, en de traditionele beleidsmaatregelen hebben de emissies niet op een zinvolle manier weten te beteugelen. Door lering te trekken uit de pandemie kunnen we eindelijk beginnen met het aanpakken van de andere grote mondiale crisis waar we mee te maken hebben, met de urgentie die deze vereist.
Vertaling: Menno Grootveld