LONDEN – In 2009 hebben de rijkste landen van de wereld beloofd tegen 2020 $100 mrd per jaar vrij te maken om de arme landen te helpen de klimaatverandering aan te pakken. Sindsdien wordt die belofte gezien als een belangrijke proef op de som als het gaat om de vastberadenheid van de ontwikkelde landen om hun verantwoordelijkheid te nemen in de strijd tegen de opwarming van de aarde.
Het halen van die doelstelling van $100 mrd is belangrijk. Arme landen moeten geloven dat rijke landen hun beloften zullen nakomen. Anders kunnen de vooruitzichten voor een effectieve internationale overeenkomst op de VN-conferentie over Klimaatverandering in Parijs in november en december in gevaar komen.
Gelukkig zijn er bemoedigende signalen dat de belofte zal worden nagekomen. Maar er zijn nog grotere financiële stromen nodig, vooral vanuit de particuliere sector. Volgens de OESO en het Climate Policy Initiative (Klimaatveranderingsinitiatief) hebben de ontwikkelde landen in 2013 gezamenlijk $52,2 mrd gemobiliseerd, en in 2014 $61,8 mrd, om arme landen te helpen hun broeikasemissies terug te dringen en veerkracht op te bouwen tegen de gevolgen van de klimaatverandering die niet langer vermeden kunnen worden.
Hoewel het belangrijk is op te merken dat deze bedragen slechts schattingen zijn, vormen ze een voorlopige maar geloofwaardige indicator van de klimaatfinanciering, gebaseerd op informatie die door de ontwikkelde landen ter beschikking is gesteld. Als je uitgaat van een grotere hefboomwerking bij particuliere investeringen zullen de bedragen nog hoger uitvallen. Tegelijkertijd zouden conservatieve aannames over hoe veel “extra” geld werkelijk wordt uitgegeven aan de bestrijding van de klimaatverandering via de ontwikkelingshulp en de multilaterale ontwikkelingsbanken lagere bedragen hebben kunnen opleveren.
Bij het bereiken van hun schatting hebben de onderzoekers rekening gehouden met belangrijke investeringen van zowel de publieke als de private sectoren in een brede reeks projecten. Tot de voorbeelden behoren de financiering van kleinschalige projecten op het gebied van duurzame energie in Oeganda door Groot-Brittannië, Duitsland, Noorwegen en de Europese Unie, en de African Risk Capacity – gesteund door Groot-Brittannië en Duitsland – die overheden in staat stelt zich te verzekeren tegen droogtes en andere natuurrampen.
Wat uit het rapport blijkt is het betrekkelijk lage investeringsniveau van de particuliere sector in projecten die de veerkracht van arme landen zullen vergroten (hoewel de auteurs erkennen dat de beperkte informatie betekent dat het werkelijke bedrag waarschijnlijk hoger ligt). Dit is zowel een uitdaging als een kans; met de juiste prikkels zouden we dankzij een scherpe stijging van de particuliere investeringen, die de veerkracht vergroten, een aardig eind kunnen komen in de richting van de doelstelling van $100 mrd.
Voor het bereiken van dat doel zal een groter vertrouwen nodig zijn in het beleid en de instellingen van de landen waar het geld zal worden uitgegeven. Er zullen nieuwe processen voor het delen en terugdringen van de risico's nodig zijn. Bij deze inspanningen hebben ontwikkelingsbanken en bilaterale hulporganisaties veel te bieden.
Het is van cruciaal belang dat deze nieuwe klimaatfinanciering wordt gebruikt ter aanvulling van de zelfs nog grotere investeringen die de komende decennia nodig zullen zijn voor duurzame ontwikkeling. Een kerndoel van de klimaatfinanciering moet het inrichten en uitvoeren van beleid, regelgeving en raamwerken zijn, die de juiste prikkels voor beleggers zullen genereren. Dit zou kunnen leiden tot zeer grote “multipliers.”
Volgens de Mondiale Commissie voor de Economie en het Klimaat zal er de komende 15 jaar zo'n $90 bln moeten worden uitgegeven aan infrastructuur, voor het grootste deel in ontwikkelende en opkomende economieën, die een snelle groei en verstedelijking doormaken. Als die infrastructuur afhankelijk zal zijn van fossiele brandstoffen, zal het heel moeilijk worden de modiale uitstoot van broeikasgassen te verminderen.
Maar als landen op verstandige wijze investeren in de transitie naar een economie met weinig fossiele brandstoffen, zullen ze de innovatie bevorderen en decennia van duurzame groei genereren. Daarom is het belangrijk dat de klimaatfinanciering wordt gebruikt om de publieke en private investeringen in een infrastructuur met weinig fossiele brandstoffen en technologieën te stimuleren, vooral om de kapitaalkosten te verlagen, wat essentieel is om projecten te kunnen opschalen en de aanvaarding van duurzame energie te kunnen bespoedigen.
Bovendien moet de klimaatfinanciering van de rijke landen helpen de veerkracht tegen klimaatverandering in de meest kwetsbare landen te verbeteren. Zij moet ook worden gebruikt om ontbossing te voorkomen en kwetsbare hulpbronnen te beschermen, zoals de oceanen en de biodiversiteit. De innovatie moet erdoor worden gestimuleerd, en er moeten nieuwe initiatieven op het gebied van de klimaatactie worden ondernomen, waardoor nieuwe manieren ontstaan waarop de publieke en private sectoren kunnen samenwerken, zoals bij projecten voor het opvangen en opslaan van CO2.
Een deel van de $100 mrd zal via het nieuw opgerichte Groene Klimaatfonds lopen; maar de bestaande multilaterale ontwikkelingsbanken moeten ook een centrale rol spelen, samen met nationale hulpagentschappen en -departementen. Geld dat wordt uitgegeven aan duurzame ontwikkeling en klimaatactie moet wederzijds versterkend zijn. En de ministeries van Financiën van de ontwikkelingslanden moeten bevestigen dat, naast het bevorderen van de groei en het terugdringen van de armoede, verstandige actie om de klimaatverandering te verzachten de niveau's van de luchtverontreiniging kan verlagen en de energie-efficiëntie kan verhogen.
Succes zal uiteindelijk afhangen van de bereidheid van de rijke landen om hun beloften na te komen. Hun leiders moeten inzien dat financiële steun voor actie tegen de klimaatverandering in de ontwikkelingslanden niet alleen ethisch juist is, maar ook in het belang van hun achterban en van de hele wereldgemeenschap.
Vertaling: Menno Grootveld
LONDEN – In 2009 hebben de rijkste landen van de wereld beloofd tegen 2020 $100 mrd per jaar vrij te maken om de arme landen te helpen de klimaatverandering aan te pakken. Sindsdien wordt die belofte gezien als een belangrijke proef op de som als het gaat om de vastberadenheid van de ontwikkelde landen om hun verantwoordelijkheid te nemen in de strijd tegen de opwarming van de aarde.
Het halen van die doelstelling van $100 mrd is belangrijk. Arme landen moeten geloven dat rijke landen hun beloften zullen nakomen. Anders kunnen de vooruitzichten voor een effectieve internationale overeenkomst op de VN-conferentie over Klimaatverandering in Parijs in november en december in gevaar komen.
Gelukkig zijn er bemoedigende signalen dat de belofte zal worden nagekomen. Maar er zijn nog grotere financiële stromen nodig, vooral vanuit de particuliere sector. Volgens de OESO en het Climate Policy Initiative (Klimaatveranderingsinitiatief) hebben de ontwikkelde landen in 2013 gezamenlijk $52,2 mrd gemobiliseerd, en in 2014 $61,8 mrd, om arme landen te helpen hun broeikasemissies terug te dringen en veerkracht op te bouwen tegen de gevolgen van de klimaatverandering die niet langer vermeden kunnen worden.
Hoewel het belangrijk is op te merken dat deze bedragen slechts schattingen zijn, vormen ze een voorlopige maar geloofwaardige indicator van de klimaatfinanciering, gebaseerd op informatie die door de ontwikkelde landen ter beschikking is gesteld. Als je uitgaat van een grotere hefboomwerking bij particuliere investeringen zullen de bedragen nog hoger uitvallen. Tegelijkertijd zouden conservatieve aannames over hoe veel “extra” geld werkelijk wordt uitgegeven aan de bestrijding van de klimaatverandering via de ontwikkelingshulp en de multilaterale ontwikkelingsbanken lagere bedragen hebben kunnen opleveren.
Bij het bereiken van hun schatting hebben de onderzoekers rekening gehouden met belangrijke investeringen van zowel de publieke als de private sectoren in een brede reeks projecten. Tot de voorbeelden behoren de financiering van kleinschalige projecten op het gebied van duurzame energie in Oeganda door Groot-Brittannië, Duitsland, Noorwegen en de Europese Unie, en de African Risk Capacity – gesteund door Groot-Brittannië en Duitsland – die overheden in staat stelt zich te verzekeren tegen droogtes en andere natuurrampen.
Wat uit het rapport blijkt is het betrekkelijk lage investeringsniveau van de particuliere sector in projecten die de veerkracht van arme landen zullen vergroten (hoewel de auteurs erkennen dat de beperkte informatie betekent dat het werkelijke bedrag waarschijnlijk hoger ligt). Dit is zowel een uitdaging als een kans; met de juiste prikkels zouden we dankzij een scherpe stijging van de particuliere investeringen, die de veerkracht vergroten, een aardig eind kunnen komen in de richting van de doelstelling van $100 mrd.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Voor het bereiken van dat doel zal een groter vertrouwen nodig zijn in het beleid en de instellingen van de landen waar het geld zal worden uitgegeven. Er zullen nieuwe processen voor het delen en terugdringen van de risico's nodig zijn. Bij deze inspanningen hebben ontwikkelingsbanken en bilaterale hulporganisaties veel te bieden.
Het is van cruciaal belang dat deze nieuwe klimaatfinanciering wordt gebruikt ter aanvulling van de zelfs nog grotere investeringen die de komende decennia nodig zullen zijn voor duurzame ontwikkeling. Een kerndoel van de klimaatfinanciering moet het inrichten en uitvoeren van beleid, regelgeving en raamwerken zijn, die de juiste prikkels voor beleggers zullen genereren. Dit zou kunnen leiden tot zeer grote “multipliers.”
Volgens de Mondiale Commissie voor de Economie en het Klimaat zal er de komende 15 jaar zo'n $90 bln moeten worden uitgegeven aan infrastructuur, voor het grootste deel in ontwikkelende en opkomende economieën, die een snelle groei en verstedelijking doormaken. Als die infrastructuur afhankelijk zal zijn van fossiele brandstoffen, zal het heel moeilijk worden de modiale uitstoot van broeikasgassen te verminderen.
Maar als landen op verstandige wijze investeren in de transitie naar een economie met weinig fossiele brandstoffen, zullen ze de innovatie bevorderen en decennia van duurzame groei genereren. Daarom is het belangrijk dat de klimaatfinanciering wordt gebruikt om de publieke en private investeringen in een infrastructuur met weinig fossiele brandstoffen en technologieën te stimuleren, vooral om de kapitaalkosten te verlagen, wat essentieel is om projecten te kunnen opschalen en de aanvaarding van duurzame energie te kunnen bespoedigen.
Bovendien moet de klimaatfinanciering van de rijke landen helpen de veerkracht tegen klimaatverandering in de meest kwetsbare landen te verbeteren. Zij moet ook worden gebruikt om ontbossing te voorkomen en kwetsbare hulpbronnen te beschermen, zoals de oceanen en de biodiversiteit. De innovatie moet erdoor worden gestimuleerd, en er moeten nieuwe initiatieven op het gebied van de klimaatactie worden ondernomen, waardoor nieuwe manieren ontstaan waarop de publieke en private sectoren kunnen samenwerken, zoals bij projecten voor het opvangen en opslaan van CO2.
Een deel van de $100 mrd zal via het nieuw opgerichte Groene Klimaatfonds lopen; maar de bestaande multilaterale ontwikkelingsbanken moeten ook een centrale rol spelen, samen met nationale hulpagentschappen en -departementen. Geld dat wordt uitgegeven aan duurzame ontwikkeling en klimaatactie moet wederzijds versterkend zijn. En de ministeries van Financiën van de ontwikkelingslanden moeten bevestigen dat, naast het bevorderen van de groei en het terugdringen van de armoede, verstandige actie om de klimaatverandering te verzachten de niveau's van de luchtverontreiniging kan verlagen en de energie-efficiëntie kan verhogen.
Succes zal uiteindelijk afhangen van de bereidheid van de rijke landen om hun beloften na te komen. Hun leiders moeten inzien dat financiële steun voor actie tegen de klimaatverandering in de ontwikkelingslanden niet alleen ethisch juist is, maar ook in het belang van hun achterban en van de hele wereldgemeenschap.
Vertaling: Menno Grootveld