gwagner2_Sergei ChuykoGetty Images_coalmoney Sergei Chuyko/Getty Images

De werkelijke prijs van koolstof

NEW YORK – Bij veel beleidsuitdagingen speelt zich een strijd af tussen “realisten” en “radicalen.” Dat geldt bijvoorbeeld voor de huidige Democratische voorverkiezingen voor het Amerikaanse presidentschap, en heeft ook lange tijd het debat over de klimaatverandering bepaald. Zal stapsgewijs beleid zoals de invoering van een bescheiden koolstofbelasting ons voor een ramp behoeden, of vraagt de klimaatverandering om een revolutionairder aanpak?

De pogingen om deze vraag te beantwoorden berusten doorgaans eerder op een onderbuikgevoel en op politieke instincten dan op rigoureuze analyses. De discussie wordt ook vaak gekenmerkt door een generatiekloof tussen jeugdige idealisten en door de wol geverfde gematigden. Nog maar zeer kort geleden wees de Amerikaanse minister van Financiën Steven Mnuchin kritiek van de 17-jarige Zweedse klimaatactiviste Greta Thunberg van de hand door te suggereren dat ze eerst maar eens een cursus economie moest gaan doen.

Als de wetenschap van het maken van verantwoorde afwegingen zou de economie inderdaad kunnen helpen om tot beslissingen te komen in omstandigheden die worden bepaald door bindende beperkingen en wijdverbreide onzekerheid. In theorie hebben economen althans de middelen tot hun beschikking om de kosten en baten vast te stellen van het aan banden leggen van de koolstofuitstoot. Maar het kloppend maken van de rekensom heeft de beroepsgroep tientallen jaren lang hoofdbrekens bezorgd.

In 2018 kreeg William D. Nordhaus van de universiteit van Yale de Nobelprijs voor de Economie voor zijn baanbrekende pogingen om tot een optimale koolstofprijs te komen. De logica van zijn benadering, en van het standaardmodel om koolstof te beprijzen in het algemeen, lijkt smetteloos: kwantificeer de verwachte schade als gevolg van de klimaatverandering en vergelijk die met de kosten van het terugdringen van de emissies nu. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. De inertie van het klimaatsysteem impliceert dat de meeste schade zich zal manifesteren in de verre toekomst – tientallen jaren of zelfs eeuwen van ons verwijderd –, terwijl het grootste deel van de kosten van de emissie-reducties vandaag de dag al betaald moet worden.

Bovendien is er sprake van een inherente asymmetrie in de manier waarop de kosten en baten worden vastgesteld. Omdat er aan beide kanten grote onzekerheden bestaan, vergt het probleem heroïsche extrapolaties en regelrecht giswerk. Bij de berekening van de baten hebben echter van oudsher alleen de zogenoemde “known knowns” (de dingen waarvan men redelijk zeker is) de gepubliceerde cijfers gehaald, terwijl precies het omgekeerde het geval is als het om de kosten gaat: de snelle vooruitgang op het gebied van schone energie-technologieën wordt grotendeels genegeerd, ondanks de voor de hand liggende kostenreductie-effecten.

Deze vertekeningen hebben economen er niet van weerhouden met zelfverzekerde kosten-batenanalyses te komen. Nordhaus heeft dat op beroemde wijze gedaan met een model waarvoor nog geen twintig vergelijkingen nodig waren. Hij kwam tot de slotsom dat iedere ton koolstofdioxide die vandaag de dag wordt uitgestoten op rond de $40 beprijsd moet worden. In een omvangrijk rapport uit 2006 berekende Nicholas Stern van de London School of Economics daarentegen dat die prijs ruim $100 per ton zou moeten bedragen, in hedendaagse dollars.

BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
BF2024-Onsite-1333x1000

BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99

Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.

Subscribe Now

De aanzienlijke kloof tussen deze twee schattingen weerspiegelt twee verschillende benaderingswijzen van de vraag hoe de samenleving haar toekomst waardeert (of zou moeten waarderen). Nordhaus begint met een jaarlijkse korting van ongeveer 4,25%, die hij dan in de loop der tijd enigszins laat verminderen, terwijl de Stern Review het kortingspercentage op 1,4% zet, waarbij een grotere nadruk wordt gelegd op toekomstige schade in relatie tot de hedendaagse kosten van de verzachting daarvan.

Deze analyses waren allebei enorme opgaven, gezien de mondiale schaal, de verre tijdshorizon, en het niveau van de onzekerheid. Toch houdt geen van beide benaderingen rekening met de mogelijkheid van onomkeerbare tipping points op planetaire schaal, zoals het permanent smelten van de ijskap op Groenland of het uitbleken van de koraalriffen. Zoals wijlen Martin L. Weitzman van de universiteit van Harvard destijds betoogde, had de Stern Review gelijk, maar “om de verkeerde redenen.”

Het werk van Weitzman benadrukte dat zogenoemde “tail risks” (risicoʼs op de langere termijn)  in potentie iedere normale kosten-batenanalyse zouden kunnen doen verbleken. Hoewel hij erop wees dat extreme, werkelijk catastrofale uitkomsten per definitie onwaarschijnlijk waren, meende hij dat de potentieel enorme gevolgen van dergelijke gebeurtenissen onze besluitvorming zouden moeten bepalen. Vandaar dat Weitzman zijn hele carrière lang hardnekkig heeft geweigerd een inschatting te maken van een optimale koolstofprijs. In Climate Shock, het boek uit 2015 dat hij en ik schreven, zijn we niet verder gegaan dan te zeggen dat, als gevolg van alle onzekerheden, de koolstofprijs van ongeveer $40 die voortvloeide uit een normale kosten-batenanalyse destijds als de absolute bodem moest worden gezien.

Hoe zou je het probleem dus moeten benaderen? Traditionele economische modellen negeren grotendeels de interactie van klimaatrisicoʼs  met de staat van de economie. Maar wat als investeringen in emissiereducties dezelfde logica zouden volgen die wordt gebruikt door professionele vermogensbeheerders? Er zijn goede redenen waarom beleggers geld steken in obligaties, ook al blijft het gemiddelde rendement achter bij dat van aandelen: obligaties zijn minder riskant. Zelfs als de economie slecht draait zullen sommige beleggingen dan nog steeds rendement opleveren.

In Climate Shocks is een van onze hoofdpersonen Robert Litterman, een voormalige top-risicomanager van Goldman Sachs, die geschokt was toen hij erachter kwam hoe standaard kosten-batenanalyses van de klimaatverandering omgingen met risicoʼs en onzekerheid. Samen met Kent Daniel van de Columbia Business School zijn Litterman en ik een eenvoudig klimaatmodel gaan bouwen dat de fundamentele inzichten van de financiële sector serieus neemt.

Anders dan de Stern Review, die eenvoudigweg een kortingspercentage ex cathedra koos, maakten we in onze benadering van het kortingspercentage eerder een uitkomst dan een input. Door de koolstof in de atmosfeer te beschouwen als een “asset” (zij het met een negatieve pay-off), kwamen we tot een koolstofprijs met behulp van de methoden die door de financiële sector worden gebruikt om assets te beprijzen. Uiteindelijk slaagden we er niet in, ook al probeerden we het nog zo hard, om de koolstofprijs onder de $100 per ton te krijgen.

Intussen zijn andere analyses met koolstofprijzen gekomen die uiteenlopen van $200 tot $400 of meer per ton. Maar zelfs als de prijs $100 per ton zou moeten zijn, zou zich dat vertalen in zoʼn $0,90 per 3,8 liter benzine – een last die aan de pomp eerder zou voelen als een revolutie dan als een bescheiden beleidsmaatregel.

Hoe dan ook, de waarschijnlijke publieke reactie maakt niet dat het cijfer “fout” is, of zelfs maar bijzonder radicaal. De economie kan over afwegingen gaan, maar de planetaire fysica voorziet in een harde budgetbeperking die zelfs – of juist – economen niet uit de weg kunnen gaan. In deze context negeert de échte radicaal de fysica en blijft hij zich verschuilen achter volledig ontoereikende kosten-batenanalyses die de voor de hand liggende risicoʼs van een snel opwarmende planeet nagenoeg over het hoofd zien.

Vertaling: Menno Grootveld

https://prosyn.org/CZVeQNonl