WINDSOR, ONTARIO – In augustus werd er een gedenkplaat onthuld op de plek waar zich de ooit iconische Okjökull-gletsjer op IJsland bevond, voordat de klimaatverandering er een meer van had gemaakt. “Dit monument,” zo staat er op de gedenkplaat te lezen, “is bedoeld om te erkennen dat we weten wat er aan het gebeuren is en dat we weten wat er aan gedaan moet worden. Alleen jullie weten of we dat ook echt gedaan hebben.”
Wat er aan het gebeuren is, zo waarschuwen het Intergovernmental Panel on Climate Change en vrijwel de gehele wetenschappelijke gemeenschap, is de snelle nadering van een klimaatramp. En hoewel er veel moet worden gedaan om die te voorkomen, zal dit voor ontwikkelingsgebieden als Afrika een nieuwe benadering vergen van de industrialisering.
Op veel manieren begint de wereld de klimaatverandering eindelijk serieus te nemen. In totaal 195 landen hebben het klimaatverdrag van Parijs uit 2015 ondertekend. Hoewel president Donald Trump de Verenigde Staten heeft teruggetrokken uit het Verdrag van Parijs (en milieubeschermende maatregelen in de VS heeft teruggedraaid), hebben overheden van de afzonderlijke staten van de VS de missie van het verwezenlijken van de doelstellingen van het verdrag overgenomen, en stellen Democratische presidentskandidaten ambitieuze klimaatstrategieën voor.
Maar het zijn jongeren, en geen politieke leiders, die de roep om actie in gang hebben gezet. De zestienjarige Zweedse klimaatactiviste Greta Thunberg heeft de krantenkoppen gehaald met haar eloquente speeches, schoolstakingen, en haar reis over de Atlantische Oceaan op een jacht zonder koolstofdioxide-emissies. De secretaris-generaal van de OPEC, Mohammed Barkindo, heeft dergelijke activisten onlangs omschreven als “wellicht de grootste bedreiging” voor de toekomst van de olie-industrie.
Barkindo heeft eveneens betoogd dat de olie-industrie niet de enige oorzaak is van de klimaatverandering. In sommige opzichten heeft hij gelijk. Maar de oliesector moet ook erkennen dat onze afhankelijkheid van “fossiel kapitalisme” ten einde aan het komen is. In zijn opmerkingen van begin juli zei hij dat de internationale olie-industrie een paar moeilijke gesprekken over de toekomst zal moeten voeren.
Maar hoewel de pogingen om over te stappen op de steeds kosten-concurrerender duurzame energiebronnen moeten worden verwelkomd, blijft het probleem dat dit oplevert voor de ontwikkelingslanden met olie- en gasreserves – die veel minder aan de klimaatverandering hebben bijgedragen dan hun geïndustrialiseerde tegenhangers – onbesproken.
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
Fossiele brandstoffen zijn de basis geweest van de welvaartsverhogende industrialisering, overal waar die heeft plaatsgevonden – van Europa en de VS in de negentiende eeuw tot China in deze eeuw. Maar in het mondiale Zuiden hebben de olie- en gasreserves nooit geleid tot duurzame economische ontwikkeling en hogere levensstandaarden. In plaats daarvan is er over het algemeen sprake geweest van winning ten gunste van anderen: de “vloek der hulpbronnen.”
Op dit moment van grotere belangstelling voor duurzame en rechtvaardige transities streeft een groeiend aantal Afrikaanse landen naar nieuwe exploratie en productie van olie. Begrijpelijk genoeg hopen ze eindelijk de ontwikkelingsvoordelen te kunnen oogsten van hun natuurlijke hulpbronnen. Hoewel duurzamere energiesystemen vanuit ecologisch perspectief cruciaal zijn, zullen Afrikaanse landen tijdens de transitieperiode – als er nog behoefte zal blijven aan olie – het beste moeten zien te maken van hun fossielebrandstoffenvoorraden en die op manieren moeten zien te exploiteren die bijdragen aan een positief resultaat voor de welvaart. Dit is de logica die ten grondslag ligt aan de olie-ontwikkeling.
Maar zelfs met aanzienlijke nieuwe investeringen, met name uit China en India, verdwijnen de mogelijkheden voor olie-ontwikkeling. Wat er ooit uitzag als een bron van ongelimiteerde groei heeft nu duidelijke grenzen gekregen, gezien de lagere mondiale olieprijzen en een verschuiving van de vraag in de richting van duurzame energiebronnen.
Als het vroegere hoofd van Nigeria's nationale olieconcern is Barkindo zich scherp bewust van de moeilijkheden om de olie- en gasreserves te exploiteren op manieren die netto-voordelen opleveren voor de staat en zijn inwoners. Nu duurzame energie kosteneffectiever wordt en samenlevingen de overstap maken naar een wereld zonder koolstoffen, moet het gesprek niet gaan over de vraag hoe de bestaande olie-industrie deel kan zijn van de oplossing, maar over de vraag hoe de industrie meer bijdragen kan leveren aan de sociaal-economische ontwikkeling tijdens de transitie.
Zelfs als de olieprijzen zich herstellen, lijkt het onwaarschijnlijk dat de meeste Afrikaanse landen in staat zullen zijn de gewenste olie-ontwikkeling te verwezenlijken zonder de aanpak van het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen radicaal te herzien. En daarvoor is een zorgvuldig ontworpen en haalbare langetermijnstrategie voor de sociale en economische ontwikkeling nodig.
Een dergelijke strategie moet bijvoorbeeld onderkennen dat nieuwe investeringen in de olie-industrie tot uitgaven van miljarden dollars zullen leiden aan een brede reeks goederen en diensten van bedrijven die, in veel gevallen, veel meer doen dan louter het bedienen van de olie-industrie. De afgelopen jaren heeft Nigeria leiding gegeven aan een initiatief om Afrikaanse olieproducenten meer waarde te laten genereren door “lokale inhoud” te bevorderen. In heel Afrika proberen landen plaatselijke bedrijven op te zetten en internationale bedrijven aan te sporen om meer van hun werk in de landen zelf uit te (laten) voeren. In feite proberen ze een manier te vinden om op een goede manier gebruik te maken van hun hulpbronnen, voordat het niet langer mogelijk zal zijn om dat te doen.
De geïndustrialiseerde economieën moeten op hun beurt meer doen om de Afrikaanse olie-industrie te ondersteunen en te garanderen dat de negatieve gevolgen van de olieproductie worden verzacht.
Als zulke strategieën willen werken zal de olie-industrie echter aan boord moeten klimmen. Dat betekent dat ze op een eerlijke manier zal moeten samenwerken met Afrikaanse overheden, om erachter te komen hoe de nationale agenda's voor de ontwikkeling en diversificatie het best kunnen worden ondersteund. De komende Abu Dhabi International Petroleum Exhibition and Conference, georganiseerd door de Abu Dhabi National Oil Company – waar Barkindo aanwezig zal zijn, evenals diverse Afrikaanse ministers van Energie en leides uit de olie-industrie – is een ideale mogelijkheid om een dergelijk proces te initiëren.
Door samen te werken met andere belanghebbenden kunnen degenen die campagne voeren voor een duurzame en rechtvaardige transitie ook nog iets anders bereiken: het mogelijk maken dat koolstof-energie een positieve impact heeft op economieën die tot nu toe alleen de negatieve gevolgen hebben ondergaan van de op olie gebaseerde ontwikkeling van de twintigste eeuw.
In plaats van jonge klimaatactivisten de deur te wijzen als hinderlijke verstoorders van hun bedrijfsactiviteiten, zouden de olieconcerns openlijk moeten bespreken hoe ze de erfenis van de ontwikkeling kunnen uitbreiden. Alleen toekomstige generaties zullen kunnen zeggen of ze dat ook gedaan hebben.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
At the end of a year of domestic and international upheaval, Project Syndicate commentators share their favorite books from the past 12 months. Covering a wide array of genres and disciplines, this year’s picks provide fresh perspectives on the defining challenges of our time and how to confront them.
ask Project Syndicate contributors to select the books that resonated with them the most over the past year.
WINDSOR, ONTARIO – In augustus werd er een gedenkplaat onthuld op de plek waar zich de ooit iconische Okjökull-gletsjer op IJsland bevond, voordat de klimaatverandering er een meer van had gemaakt. “Dit monument,” zo staat er op de gedenkplaat te lezen, “is bedoeld om te erkennen dat we weten wat er aan het gebeuren is en dat we weten wat er aan gedaan moet worden. Alleen jullie weten of we dat ook echt gedaan hebben.”
Wat er aan het gebeuren is, zo waarschuwen het Intergovernmental Panel on Climate Change en vrijwel de gehele wetenschappelijke gemeenschap, is de snelle nadering van een klimaatramp. En hoewel er veel moet worden gedaan om die te voorkomen, zal dit voor ontwikkelingsgebieden als Afrika een nieuwe benadering vergen van de industrialisering.
Op veel manieren begint de wereld de klimaatverandering eindelijk serieus te nemen. In totaal 195 landen hebben het klimaatverdrag van Parijs uit 2015 ondertekend. Hoewel president Donald Trump de Verenigde Staten heeft teruggetrokken uit het Verdrag van Parijs (en milieubeschermende maatregelen in de VS heeft teruggedraaid), hebben overheden van de afzonderlijke staten van de VS de missie van het verwezenlijken van de doelstellingen van het verdrag overgenomen, en stellen Democratische presidentskandidaten ambitieuze klimaatstrategieën voor.
Maar het zijn jongeren, en geen politieke leiders, die de roep om actie in gang hebben gezet. De zestienjarige Zweedse klimaatactiviste Greta Thunberg heeft de krantenkoppen gehaald met haar eloquente speeches, schoolstakingen, en haar reis over de Atlantische Oceaan op een jacht zonder koolstofdioxide-emissies. De secretaris-generaal van de OPEC, Mohammed Barkindo, heeft dergelijke activisten onlangs omschreven als “wellicht de grootste bedreiging” voor de toekomst van de olie-industrie.
Barkindo heeft eveneens betoogd dat de olie-industrie niet de enige oorzaak is van de klimaatverandering. In sommige opzichten heeft hij gelijk. Maar de oliesector moet ook erkennen dat onze afhankelijkheid van “fossiel kapitalisme” ten einde aan het komen is. In zijn opmerkingen van begin juli zei hij dat de internationale olie-industrie een paar moeilijke gesprekken over de toekomst zal moeten voeren.
Maar hoewel de pogingen om over te stappen op de steeds kosten-concurrerender duurzame energiebronnen moeten worden verwelkomd, blijft het probleem dat dit oplevert voor de ontwikkelingslanden met olie- en gasreserves – die veel minder aan de klimaatverandering hebben bijgedragen dan hun geïndustrialiseerde tegenhangers – onbesproken.
HOLIDAY SALE: PS for less than $0.7 per week
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
Fossiele brandstoffen zijn de basis geweest van de welvaartsverhogende industrialisering, overal waar die heeft plaatsgevonden – van Europa en de VS in de negentiende eeuw tot China in deze eeuw. Maar in het mondiale Zuiden hebben de olie- en gasreserves nooit geleid tot duurzame economische ontwikkeling en hogere levensstandaarden. In plaats daarvan is er over het algemeen sprake geweest van winning ten gunste van anderen: de “vloek der hulpbronnen.”
Op dit moment van grotere belangstelling voor duurzame en rechtvaardige transities streeft een groeiend aantal Afrikaanse landen naar nieuwe exploratie en productie van olie. Begrijpelijk genoeg hopen ze eindelijk de ontwikkelingsvoordelen te kunnen oogsten van hun natuurlijke hulpbronnen. Hoewel duurzamere energiesystemen vanuit ecologisch perspectief cruciaal zijn, zullen Afrikaanse landen tijdens de transitieperiode – als er nog behoefte zal blijven aan olie – het beste moeten zien te maken van hun fossielebrandstoffenvoorraden en die op manieren moeten zien te exploiteren die bijdragen aan een positief resultaat voor de welvaart. Dit is de logica die ten grondslag ligt aan de olie-ontwikkeling.
Maar zelfs met aanzienlijke nieuwe investeringen, met name uit China en India, verdwijnen de mogelijkheden voor olie-ontwikkeling. Wat er ooit uitzag als een bron van ongelimiteerde groei heeft nu duidelijke grenzen gekregen, gezien de lagere mondiale olieprijzen en een verschuiving van de vraag in de richting van duurzame energiebronnen.
Als het vroegere hoofd van Nigeria's nationale olieconcern is Barkindo zich scherp bewust van de moeilijkheden om de olie- en gasreserves te exploiteren op manieren die netto-voordelen opleveren voor de staat en zijn inwoners. Nu duurzame energie kosteneffectiever wordt en samenlevingen de overstap maken naar een wereld zonder koolstoffen, moet het gesprek niet gaan over de vraag hoe de bestaande olie-industrie deel kan zijn van de oplossing, maar over de vraag hoe de industrie meer bijdragen kan leveren aan de sociaal-economische ontwikkeling tijdens de transitie.
Zelfs als de olieprijzen zich herstellen, lijkt het onwaarschijnlijk dat de meeste Afrikaanse landen in staat zullen zijn de gewenste olie-ontwikkeling te verwezenlijken zonder de aanpak van het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen radicaal te herzien. En daarvoor is een zorgvuldig ontworpen en haalbare langetermijnstrategie voor de sociale en economische ontwikkeling nodig.
Een dergelijke strategie moet bijvoorbeeld onderkennen dat nieuwe investeringen in de olie-industrie tot uitgaven van miljarden dollars zullen leiden aan een brede reeks goederen en diensten van bedrijven die, in veel gevallen, veel meer doen dan louter het bedienen van de olie-industrie. De afgelopen jaren heeft Nigeria leiding gegeven aan een initiatief om Afrikaanse olieproducenten meer waarde te laten genereren door “lokale inhoud” te bevorderen. In heel Afrika proberen landen plaatselijke bedrijven op te zetten en internationale bedrijven aan te sporen om meer van hun werk in de landen zelf uit te (laten) voeren. In feite proberen ze een manier te vinden om op een goede manier gebruik te maken van hun hulpbronnen, voordat het niet langer mogelijk zal zijn om dat te doen.
De geïndustrialiseerde economieën moeten op hun beurt meer doen om de Afrikaanse olie-industrie te ondersteunen en te garanderen dat de negatieve gevolgen van de olieproductie worden verzacht.
Als zulke strategieën willen werken zal de olie-industrie echter aan boord moeten klimmen. Dat betekent dat ze op een eerlijke manier zal moeten samenwerken met Afrikaanse overheden, om erachter te komen hoe de nationale agenda's voor de ontwikkeling en diversificatie het best kunnen worden ondersteund. De komende Abu Dhabi International Petroleum Exhibition and Conference, georganiseerd door de Abu Dhabi National Oil Company – waar Barkindo aanwezig zal zijn, evenals diverse Afrikaanse ministers van Energie en leides uit de olie-industrie – is een ideale mogelijkheid om een dergelijk proces te initiëren.
Door samen te werken met andere belanghebbenden kunnen degenen die campagne voeren voor een duurzame en rechtvaardige transitie ook nog iets anders bereiken: het mogelijk maken dat koolstof-energie een positieve impact heeft op economieën die tot nu toe alleen de negatieve gevolgen hebben ondergaan van de op olie gebaseerde ontwikkeling van de twintigste eeuw.
In plaats van jonge klimaatactivisten de deur te wijzen als hinderlijke verstoorders van hun bedrijfsactiviteiten, zouden de olieconcerns openlijk moeten bespreken hoe ze de erfenis van de ontwikkeling kunnen uitbreiden. Alleen toekomstige generaties zullen kunnen zeggen of ze dat ook gedaan hebben.
Vertaling: Menno Grootveld