LONDEN – Reageren op de klimaatnoodtoestand is een uitdaging voor iedereen, maar in het bijzonder voor landen die economisch afhankelijk zijn van de winning of productie van aardolie. Het koolstofarm maken van de economie heeft veel landen de kans geboden een groene industriële revolutie te ontketenen. Maar naarmate meer landen deze weg naar toekomstige welvaart inslaan, zal de waarde van activa, technologieën en capaciteiten op het gebied van fossiele brandstoffen afnemen, wat een bedreiging vormt voor de werkgelegenheid, de exportinkomsten en de industriële innovatie in economieën die door aardolie worden gedomineerd.
Onder deze economieën staat Noorwegen, ʼs werelds op twee na grootste exporteur van aardgas, voor een unieke uitdaging. Maar terwijl de industriële structuur en investeringen van Noorwegen sterk gebonden zijn aan op koolstof gebaseerde industrieën en diensten, met koolwaterstoffen die goed zijn voor 36 procent van de totale export in 2019, is de binnenlandse energie van het land bijna volledig afkomstig van hernieuwbare bronnen (waterkracht). De Noorse economie zou dus rijp zijn voor een groene industriële transitie, behalve dat de dalende wereldwijde vraag naar fossiele brandstoffen haar belangrijkste groeimotor zal hinderen.
De Noorse koolstof-ʻlock-inʼ is een symptoom van de Nederlandse ziekte – het probleem dat het succes van één dominante sector ten koste gaat van de meeste andere sectoren. Aangezien de investeringen in koolwaterstoffen de investeringen in andere sectoren in het niet doen vallen, trekt de sector fossiele brandstoffen de meeste hooggeschoolde arbeidskrachten aan. Tegelijkertijd heeft de buitengewone winstgevendheid van de olie- en gassector de prijs- en loonstijgingen in de rest van de economie opgedreven, waardoor andere exporteurs in moeilijkheden zijn gekomen.
Als gevolg daarvan is Noorwegen sinds het einde van de jaren negentig een van de grootste verliezers onder de OESO-landen als het gaat om het totale internationale marktaandeel op de exportmarkten voor niet-energetische producten. Het tekort op de niet-oliehandelsbalans is de afgelopen tien jaar voortdurend toegenomen en het aandeel van de verwerkende industrie in de economie is geslonken tot de helft van dat van de andere Scandinavische landen.
Tot overmaat van ramp wordt in een recent rapport van het Noorse bureau voor de statistiek voorspeld dat de investeringen in de Noorse energiesector in het komende decennium zullen teruglopen. Terwijl de jaarlijkse investeringen in de sector gedurende het vorige decennium gemiddeld ruim 170 miljard NOK (ongeveer 20 miljard dollar) bedroegen, zal dat cijfer tussen 2025 en 2034 naar verwachting met 60 miljard NOK dalen – zelfs zonder een restrictief aardoliebeleid.
Het is duidelijk dat Noorwegen een nieuwe industriële strategie nodig heeft. In een recent rapport geven we aan hoe het de technische en financiële middelen van zijn petroleumsector kan gebruiken om een ʻgroene reusʼ te worden. Maar de aardoliewinning geleidelijk stopzetten en een groenere koers gaan varen, zal niet vanzelf gaan. De uitdaging vereist doortastende maar zorgvuldig gekalibreerde actie van de overheid. De overheid mag het proces niet micromanagen, want dat zou innovatie in de kiem smoren; maar zij mag het werk ook niet volledig aan de markt overlaten.
Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.
Subscribe Now
In plaats daarvan moet de overheid een duidelijke koers uitzetten, door in een vroeg stadium risicovolle investeringen te doen die later particuliere actoren zullen aantrekken, en degenen die bereid zijn te investeren en te innoveren, te belonen. In het geval van Noorwegen zou een groene industriële strategie de aanzienlijke financiële middelen van het land die in handen zijn van de staat, moeten richten op investeringen in een nieuwe binnenlandse industriële basis die gericht is op groene-energietechnologieën.
Om te beginnen heeft Noorwegen de middelen van ʼs werelds grootste staatsbeleggingsfonds nog niet aangewend voor de groene transitie, noch in eigen land, noch wereldwijd. Integendeel, het Noorse Statens Pensjonsfond Utland (SPU) is een van de grootste beleggers in enkele van ʼs werelds meest verwoestende fossiele-brandstofprojecten die momenteel worden gepland of al in ontwikkeling zijn. In een recent rapport wordt gewaarschuwd dat twaalf van deze projecten alleen al driekwart van ʼs werelds resterende koolstofbudget zullen opgebruiken, waardoor het buitengewoon moeilijk zal worden de opwarming van de aarde tot 1,5° Celsius te beperken.
De SPU werkt momenteel volgens fiscale regels die voorschrijven dat de olie-inkomsten in een oliefonds moeten worden gestort en in het buitenland moeten worden belegd. De opbrengsten worden vervolgens in de binnenlandse economie gestort tegen een jaarlijks gemiddeld percentage van 3 procent van de tegoeden van het fonds. Gezien het verwachte jaarlijkse rendement van 3 procent kan het fonds voor onbepaalde tijd tegen dit percentage worden aangesproken.
Deze beleidsuitvinding is doeltreffend gebleken om de inflatoire druk van de oliewinning te beperken en de regering tegelijkertijd een extra bron van inkomsten te verschaffen. Maar wat Noorwegen nu nodig heeft is geduldige langetermijnfinanciering om de economische diversificatie te ondersteunen. Omdat het huidige fiscale kader het mogelijk maakt grote overheidsinvesteringen buiten de normale overheidsbegroting te houden, verergert het de Nederlandse ziekte van het land door een door aardolie bepaalde padafhankelijkheid te creëren.
Dat hoeft niet zo te zijn. De SPU zou kunnen worden omgevormd tot een krachtige missiegerichte belegger met zowel een binnenlandse als een wereldwijde aanwezigheid. In plaats van de aardolie-inkomsten te gebruiken om het oliefonds te herkapitaliseren, zou deze geldstroom kunnen worden gestoken in een nieuwe publieke Groene Investeringsbank, waarvan het werk zou kunnen worden gecoördineerd met dat van andere publieke fondsen en agentschappen die werken aan de groene transitie.
Het Noorse nationale innovatiesysteem wordt gekenmerkt door een aanzienlijk aandeel staatseigendom. Zo bezit de Noorse staat 67 procent van het vlaggenschip van de Noorse petroleumindustrie, Equinor (het vroegere Statoil). Maar terwijl Noorse staatsbedrijven ooit een sleutelrol speelden in het creëren (vanuit het niets) van het industriële ecosysteem voor de petroleumproductie, zijn ze er niet in geslaagd deze rol opnieuw op zich te nemen om de groene transitie te leiden. In plaats van zijn winst te herbeleggen in hernieuwbare energie, kondigde Equinor in 2019 aan dat het tegen 2022 5 miljard dollar zou uitgeven om zijn eigen aandelen terug te kopen.
De COVID-19-schok heeft aangetoond welke risicoʼs verbonden zijn aan een te grote afhankelijkheid van volatiele energiemarkten. Terwijl de Deense energiegigant Ørsted de pandemie van zich heeft afgeschud en is doorgegaan met zijn decennialange overstap op hernieuwbare energie, heeft Equinor de dividenden moeten verlagen en meer schulden moeten aangaan om zijn belofte aan de aandeelhouders na te komen bij onvoldoende inkomsten.
Net als zijn Deense concurrent moet Equinor een missiegerichte energiegigant worden. Dat betekent dat de druk op het management om de winst onder de aandeelhouders te verdelen moet worden weggenomen door het bedrijf zijn status van volledig staatsbedrijf terug te geven, dat gericht is op de economische toekomst van het land.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
Not only did Donald Trump win last week’s US presidential election decisively – winning some three million more votes than his opponent, Vice President Kamala Harris – but the Republican Party he now controls gained majorities in both houses on Congress. Given the far-reaching implications of this result – for both US democracy and global stability – understanding how it came about is essential.
By voting for Republican candidates, working-class voters effectively get to have their cake and eat it, expressing conservative moral preferences while relying on Democrats to fight for their basic economic security. The best strategy for Democrats now will be to permit voters to face the consequences of their choice.
urges the party to adopt a long-term strategy aimed at discrediting the MAGA ideology once and for all.
LONDEN – Reageren op de klimaatnoodtoestand is een uitdaging voor iedereen, maar in het bijzonder voor landen die economisch afhankelijk zijn van de winning of productie van aardolie. Het koolstofarm maken van de economie heeft veel landen de kans geboden een groene industriële revolutie te ontketenen. Maar naarmate meer landen deze weg naar toekomstige welvaart inslaan, zal de waarde van activa, technologieën en capaciteiten op het gebied van fossiele brandstoffen afnemen, wat een bedreiging vormt voor de werkgelegenheid, de exportinkomsten en de industriële innovatie in economieën die door aardolie worden gedomineerd.
Onder deze economieën staat Noorwegen, ʼs werelds op twee na grootste exporteur van aardgas, voor een unieke uitdaging. Maar terwijl de industriële structuur en investeringen van Noorwegen sterk gebonden zijn aan op koolstof gebaseerde industrieën en diensten, met koolwaterstoffen die goed zijn voor 36 procent van de totale export in 2019, is de binnenlandse energie van het land bijna volledig afkomstig van hernieuwbare bronnen (waterkracht). De Noorse economie zou dus rijp zijn voor een groene industriële transitie, behalve dat de dalende wereldwijde vraag naar fossiele brandstoffen haar belangrijkste groeimotor zal hinderen.
De Noorse koolstof-ʻlock-inʼ is een symptoom van de Nederlandse ziekte – het probleem dat het succes van één dominante sector ten koste gaat van de meeste andere sectoren. Aangezien de investeringen in koolwaterstoffen de investeringen in andere sectoren in het niet doen vallen, trekt de sector fossiele brandstoffen de meeste hooggeschoolde arbeidskrachten aan. Tegelijkertijd heeft de buitengewone winstgevendheid van de olie- en gassector de prijs- en loonstijgingen in de rest van de economie opgedreven, waardoor andere exporteurs in moeilijkheden zijn gekomen.
Als gevolg daarvan is Noorwegen sinds het einde van de jaren negentig een van de grootste verliezers onder de OESO-landen als het gaat om het totale internationale marktaandeel op de exportmarkten voor niet-energetische producten. Het tekort op de niet-oliehandelsbalans is de afgelopen tien jaar voortdurend toegenomen en het aandeel van de verwerkende industrie in de economie is geslonken tot de helft van dat van de andere Scandinavische landen.
Tot overmaat van ramp wordt in een recent rapport van het Noorse bureau voor de statistiek voorspeld dat de investeringen in de Noorse energiesector in het komende decennium zullen teruglopen. Terwijl de jaarlijkse investeringen in de sector gedurende het vorige decennium gemiddeld ruim 170 miljard NOK (ongeveer 20 miljard dollar) bedroegen, zal dat cijfer tussen 2025 en 2034 naar verwachting met 60 miljard NOK dalen – zelfs zonder een restrictief aardoliebeleid.
Het is duidelijk dat Noorwegen een nieuwe industriële strategie nodig heeft. In een recent rapport geven we aan hoe het de technische en financiële middelen van zijn petroleumsector kan gebruiken om een ʻgroene reusʼ te worden. Maar de aardoliewinning geleidelijk stopzetten en een groenere koers gaan varen, zal niet vanzelf gaan. De uitdaging vereist doortastende maar zorgvuldig gekalibreerde actie van de overheid. De overheid mag het proces niet micromanagen, want dat zou innovatie in de kiem smoren; maar zij mag het werk ook niet volledig aan de markt overlaten.
Introductory Offer: Save 30% on PS Digital
Access every new PS commentary, our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – including Longer Reads, Insider Interviews, Big Picture/Big Question, and Say More – and the full PS archive.
Subscribe Now
In plaats daarvan moet de overheid een duidelijke koers uitzetten, door in een vroeg stadium risicovolle investeringen te doen die later particuliere actoren zullen aantrekken, en degenen die bereid zijn te investeren en te innoveren, te belonen. In het geval van Noorwegen zou een groene industriële strategie de aanzienlijke financiële middelen van het land die in handen zijn van de staat, moeten richten op investeringen in een nieuwe binnenlandse industriële basis die gericht is op groene-energietechnologieën.
Om te beginnen heeft Noorwegen de middelen van ʼs werelds grootste staatsbeleggingsfonds nog niet aangewend voor de groene transitie, noch in eigen land, noch wereldwijd. Integendeel, het Noorse Statens Pensjonsfond Utland (SPU) is een van de grootste beleggers in enkele van ʼs werelds meest verwoestende fossiele-brandstofprojecten die momenteel worden gepland of al in ontwikkeling zijn. In een recent rapport wordt gewaarschuwd dat twaalf van deze projecten alleen al driekwart van ʼs werelds resterende koolstofbudget zullen opgebruiken, waardoor het buitengewoon moeilijk zal worden de opwarming van de aarde tot 1,5° Celsius te beperken.
De SPU werkt momenteel volgens fiscale regels die voorschrijven dat de olie-inkomsten in een oliefonds moeten worden gestort en in het buitenland moeten worden belegd. De opbrengsten worden vervolgens in de binnenlandse economie gestort tegen een jaarlijks gemiddeld percentage van 3 procent van de tegoeden van het fonds. Gezien het verwachte jaarlijkse rendement van 3 procent kan het fonds voor onbepaalde tijd tegen dit percentage worden aangesproken.
Deze beleidsuitvinding is doeltreffend gebleken om de inflatoire druk van de oliewinning te beperken en de regering tegelijkertijd een extra bron van inkomsten te verschaffen. Maar wat Noorwegen nu nodig heeft is geduldige langetermijnfinanciering om de economische diversificatie te ondersteunen. Omdat het huidige fiscale kader het mogelijk maakt grote overheidsinvesteringen buiten de normale overheidsbegroting te houden, verergert het de Nederlandse ziekte van het land door een door aardolie bepaalde padafhankelijkheid te creëren.
Dat hoeft niet zo te zijn. De SPU zou kunnen worden omgevormd tot een krachtige missiegerichte belegger met zowel een binnenlandse als een wereldwijde aanwezigheid. In plaats van de aardolie-inkomsten te gebruiken om het oliefonds te herkapitaliseren, zou deze geldstroom kunnen worden gestoken in een nieuwe publieke Groene Investeringsbank, waarvan het werk zou kunnen worden gecoördineerd met dat van andere publieke fondsen en agentschappen die werken aan de groene transitie.
Het Noorse nationale innovatiesysteem wordt gekenmerkt door een aanzienlijk aandeel staatseigendom. Zo bezit de Noorse staat 67 procent van het vlaggenschip van de Noorse petroleumindustrie, Equinor (het vroegere Statoil). Maar terwijl Noorse staatsbedrijven ooit een sleutelrol speelden in het creëren (vanuit het niets) van het industriële ecosysteem voor de petroleumproductie, zijn ze er niet in geslaagd deze rol opnieuw op zich te nemen om de groene transitie te leiden. In plaats van zijn winst te herbeleggen in hernieuwbare energie, kondigde Equinor in 2019 aan dat het tegen 2022 5 miljard dollar zou uitgeven om zijn eigen aandelen terug te kopen.
De COVID-19-schok heeft aangetoond welke risicoʼs verbonden zijn aan een te grote afhankelijkheid van volatiele energiemarkten. Terwijl de Deense energiegigant Ørsted de pandemie van zich heeft afgeschud en is doorgegaan met zijn decennialange overstap op hernieuwbare energie, heeft Equinor de dividenden moeten verlagen en meer schulden moeten aangaan om zijn belofte aan de aandeelhouders na te komen bij onvoldoende inkomsten.
Net als zijn Deense concurrent moet Equinor een missiegerichte energiegigant worden. Dat betekent dat de druk op het management om de winst onder de aandeelhouders te verdelen moet worden weggenomen door het bedrijf zijn status van volledig staatsbedrijf terug te geven, dat gericht is op de economische toekomst van het land.
Vertaling: Menno Grootveld