LONDEN – De sociologie, antropologie en geschiedenis hebben veel invloed op het debat over immigratie. Het lijkt erop dat de Homo economicus, die louter voor zijn brood leeft, plaats heeft gemaakt voor iemand voor wie het gevoel “ergens bij horen” minstens zo belangrijk is als eten.
Dit leidt tot twijfel over de vraag of vijandigheid tegenover massa-immigratie simpelweg een protest is tegen banenverlies, lage lonen en toenemende ongelijkheid. De economie heeft beslist een rol gespeeld in de opkomst van de identiteitspolitiek, maar de crisis rondom identiteit zal niet louter door economische hervormingen kunnen worden opgelost. Economisch welzijn is niet hetzelfde als sociaal welzijn.
Maar laten we niettemin eens beginnen met de economie, waarbij we Groot-Brittannië – dat nu bezig is de EU te verlaten – als voorbeeld kunnen gebruiken. Tussen 1991 en 2013 was daar sprake van een netto-instroom van 4,9 miljoen buitenlandse migranten.
De standaard economische theorie vertelt ons dat de netto-instroom van mensen, net als de vrije handel, de inheemse bevolking ten goede komt, zij het met vertraging. Het argument luidt dat als je de hoeveelheid beschikbare arbeidskrachten vergroot, de lonen zullen dalen. Daardoor gaan de winsten omhoog. Dat leidt op zijn beurt weer tot meer investeringen, waardoor de vraag naar arbeid zal toenemen en de aanvankelijke loondaling zal worden gecompenseerd. Immigratie stelt dus een grotere bevolking in staat dezelfde levensstandaard te genieten als de kleinere bevolking eerder – een duidelijke verbetering van de algehele welvaart.
Uit een recent onderzoek van econoom Robert Rowthorn van de universiteit van Cambridge is echter gebleken dat dit argument vol gaten zit. De zogenoemde tijdelijke gevolgen in termen van lagere lonen en inheemse arbeiders die hun baan kwijtraken kunnen vijf tot tien jaar duren, terwijl de gunstige effecten uitgaan van het uitblijven van een recessie. En zelfs zonder recessie kan de vraag naar arbeid continu achterblijven bij de groei van het aanbod, als er sprake is van een voortdurende instroom van migranten en niet van een eenmalige toename van de omvang van de beroepsbevolking. De “claim dat immigranten banen afpakken van plaatselijke werknemers en hun lonen neerdrukken,” betoogt Rowthorn, “kan overdreven zijn, maar is niet altijd onterecht.”
Een tweede economisch argument is dat immigratie de beroepsbevolking zal verjongen en de overheidsfinanciën zal stabiliseren, omdat jonge, “geïmporteerde” werknemers de belastingen zullen binnenbrengen die nodig zijn om een stijgend aantal gepensioneerden te ondersteunen. De Britse bevolkingsomvang zal naar verwachting vóór het einde van het komende decennium de zeventig miljoen passeren, een toename van 3,6 miljoen ofwel 5,5%, dankzij de netto-immigratie en een geboorteoverschot onder de nieuwkomers.
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
Rowthorn wijst dit argument van de hand. “Verjonging door immigratie is een eindeloze tredmolen,” zegt hij. “Om een definitieve vermindering van de afhankelijkheids-ratio te bewerkstelligen heb je een niet aflatende stroom immigranten nodig. Als de instroom eenmaal stopt, zal de leeftijdsopbouw terugkeren naar zijn oorspronkelijke traject.” Een lagere instroom en een hogere pensioenleeftijd zijn een veel betere oplossing voor de vergrijzing.
Dus zelfs in het geval van een optimale uitkomst, zoals het vermijden van een recessie, zijn de economische argumenten voor grootschalige immigratie nauwelijks doorslaggevend. De crux ligt daarentegen in de sociale gevolgen. Op dit punt staat het gebruikelijke voordeel van grotere diversiteit tegenover het risico van een verlies aan sociale cohesie.
David Goodhart, de vroegere eindredacteur van het tijdschrift Prospect, heeft vanuit een sociaal-democratisch perspectief een pleidooi gehouden voor beperking. Goodhart neemt geen standpunt in over de vraag of culturele diversiteit intrinsiek dan wel moreel goed of slecht is. Hij ziet het eenvoudigweg als vanzelfsprekend dat de meeste mensen liever met hun eigen soort mensen leven, en dat beleidsmakers rekening moeten houden met deze voorkeur. Een laissez-faire houding ten aanzien van de bevolkingssamenstelling van een land is net zo onhoudbaar als onverschilligheid jegens de omvang ervan.
Volgens Goodhart is de grondoorzaak van de vijandigheid van liberalen tegenover migratiecontrole hun individualistische kijk op de samenleving. Zij begrijpen de gehechtheid van mensen aan gevestigde gemeenschappen niet en bestempelen vijandigheid tegenover immigratie als irrationeel of racistisch.
Het overmatige optimisme onder liberalen over het gemak van de integratie van migranten komt voort uit dezelfde bron: als de samenleving niets anders is dan een verzameling individuen, is integratie een non-issue. Uiteraard hoeven immigranten hun tradities niet helemaal overboord te zetten, aldus Goodhart, maar “er is ook nog zoiets als de samenleving,” en als die immigranten geen inspanning doen om daarbij te horen, zullen inheemse burgers het moeilijker vinden hen te beschouwen als onderdeel van de “ingebeelde gemeenschap.”
Een té snelle instroom van immigranten verzwakt de solidariteitsbanden en ondermijnt op de langere termijn de affectieve banden die nodig zijn om de verzorgingsstaat overeind te houden. “Mensen zullen altijd de voorkeur geven aan hun eigen families en gemeenschappen,” betoogt Goodhart, en “het is de taak van een realistisch liberalisme om te streven naar een definitie van het begrip gemeenschap die breed genoeg is om mensen van veel uiteenlopende achtergronden te omvatten, zonder zó breed te zijn dat zij betekenisloos wordt.”
Zowel economische als politieke liberalen bepleiten onbeperkte immigratie. Economische liberalen zien nationale grenzen als irrationele obstakels voor de mondiale integratie van markten. Veel politieke liberalen zien natiestaten en de loyaliteiten waartoe zij inspireren als obstakels voor de bredere politieke integratie van de mensheid. Beide soorten liberalen doen een beroep op morele verplichtingen die veel verder gaan dan de culturele en fysieke grenzen van landen.
Het gaat hier om het oudste debat in de sociale wetenschappen. Worden gemeenschappen geschapen door politiek en markten, of veronderstellen zij een eerder gevoel van “ergens bij te horen”?
Het lijkt mij dat een ieder die nadenkt over zulke zaken het wel met Goodhart eens moet zijn dat burgerschap voor de meeste mensen iets is waar zij “in geboren worden.” Waarden vloeien voort uit een specifieke geschiedenis en geografie. Als de “make-up” van een gemeenschap té snel verandert, raken mensen los van hun eigen geschiedenis, waardoor ze ontworteld worden. De angst van liberalen om voor racist te worden versleten houdt deze waarheden voor ze verborgen. Een explosie van wat nu “populisme” wordt genoemd is dan het onvermijdelijke gevolg.
De beleidsconclusie die hieruit kan worden getrokken is banaal, maar de moeite van het herhalen waard. De tolerantie van een volk voor verandering en aanpassing moet niet op de spits worden gedreven, hoe moeilijk dat in verschillende landen ook mag zijn. In specifieke zin moet de immigratie niet de ver worden doorgedreven, omdat dat zeker vijandigheid zal opleveren. Politici die er niet in slagen “de grenzen te bewaken,” verdienen het vertrouwen van de mensen niet.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
At the end of a year of domestic and international upheaval, Project Syndicate commentators share their favorite books from the past 12 months. Covering a wide array of genres and disciplines, this year’s picks provide fresh perspectives on the defining challenges of our time and how to confront them.
ask Project Syndicate contributors to select the books that resonated with them the most over the past year.
LONDEN – De sociologie, antropologie en geschiedenis hebben veel invloed op het debat over immigratie. Het lijkt erop dat de Homo economicus, die louter voor zijn brood leeft, plaats heeft gemaakt voor iemand voor wie het gevoel “ergens bij horen” minstens zo belangrijk is als eten.
Dit leidt tot twijfel over de vraag of vijandigheid tegenover massa-immigratie simpelweg een protest is tegen banenverlies, lage lonen en toenemende ongelijkheid. De economie heeft beslist een rol gespeeld in de opkomst van de identiteitspolitiek, maar de crisis rondom identiteit zal niet louter door economische hervormingen kunnen worden opgelost. Economisch welzijn is niet hetzelfde als sociaal welzijn.
Maar laten we niettemin eens beginnen met de economie, waarbij we Groot-Brittannië – dat nu bezig is de EU te verlaten – als voorbeeld kunnen gebruiken. Tussen 1991 en 2013 was daar sprake van een netto-instroom van 4,9 miljoen buitenlandse migranten.
De standaard economische theorie vertelt ons dat de netto-instroom van mensen, net als de vrije handel, de inheemse bevolking ten goede komt, zij het met vertraging. Het argument luidt dat als je de hoeveelheid beschikbare arbeidskrachten vergroot, de lonen zullen dalen. Daardoor gaan de winsten omhoog. Dat leidt op zijn beurt weer tot meer investeringen, waardoor de vraag naar arbeid zal toenemen en de aanvankelijke loondaling zal worden gecompenseerd. Immigratie stelt dus een grotere bevolking in staat dezelfde levensstandaard te genieten als de kleinere bevolking eerder – een duidelijke verbetering van de algehele welvaart.
Uit een recent onderzoek van econoom Robert Rowthorn van de universiteit van Cambridge is echter gebleken dat dit argument vol gaten zit. De zogenoemde tijdelijke gevolgen in termen van lagere lonen en inheemse arbeiders die hun baan kwijtraken kunnen vijf tot tien jaar duren, terwijl de gunstige effecten uitgaan van het uitblijven van een recessie. En zelfs zonder recessie kan de vraag naar arbeid continu achterblijven bij de groei van het aanbod, als er sprake is van een voortdurende instroom van migranten en niet van een eenmalige toename van de omvang van de beroepsbevolking. De “claim dat immigranten banen afpakken van plaatselijke werknemers en hun lonen neerdrukken,” betoogt Rowthorn, “kan overdreven zijn, maar is niet altijd onterecht.”
Een tweede economisch argument is dat immigratie de beroepsbevolking zal verjongen en de overheidsfinanciën zal stabiliseren, omdat jonge, “geïmporteerde” werknemers de belastingen zullen binnenbrengen die nodig zijn om een stijgend aantal gepensioneerden te ondersteunen. De Britse bevolkingsomvang zal naar verwachting vóór het einde van het komende decennium de zeventig miljoen passeren, een toename van 3,6 miljoen ofwel 5,5%, dankzij de netto-immigratie en een geboorteoverschot onder de nieuwkomers.
HOLIDAY SALE: PS for less than $0.7 per week
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
Rowthorn wijst dit argument van de hand. “Verjonging door immigratie is een eindeloze tredmolen,” zegt hij. “Om een definitieve vermindering van de afhankelijkheids-ratio te bewerkstelligen heb je een niet aflatende stroom immigranten nodig. Als de instroom eenmaal stopt, zal de leeftijdsopbouw terugkeren naar zijn oorspronkelijke traject.” Een lagere instroom en een hogere pensioenleeftijd zijn een veel betere oplossing voor de vergrijzing.
Dus zelfs in het geval van een optimale uitkomst, zoals het vermijden van een recessie, zijn de economische argumenten voor grootschalige immigratie nauwelijks doorslaggevend. De crux ligt daarentegen in de sociale gevolgen. Op dit punt staat het gebruikelijke voordeel van grotere diversiteit tegenover het risico van een verlies aan sociale cohesie.
David Goodhart, de vroegere eindredacteur van het tijdschrift Prospect, heeft vanuit een sociaal-democratisch perspectief een pleidooi gehouden voor beperking. Goodhart neemt geen standpunt in over de vraag of culturele diversiteit intrinsiek dan wel moreel goed of slecht is. Hij ziet het eenvoudigweg als vanzelfsprekend dat de meeste mensen liever met hun eigen soort mensen leven, en dat beleidsmakers rekening moeten houden met deze voorkeur. Een laissez-faire houding ten aanzien van de bevolkingssamenstelling van een land is net zo onhoudbaar als onverschilligheid jegens de omvang ervan.
Volgens Goodhart is de grondoorzaak van de vijandigheid van liberalen tegenover migratiecontrole hun individualistische kijk op de samenleving. Zij begrijpen de gehechtheid van mensen aan gevestigde gemeenschappen niet en bestempelen vijandigheid tegenover immigratie als irrationeel of racistisch.
Het overmatige optimisme onder liberalen over het gemak van de integratie van migranten komt voort uit dezelfde bron: als de samenleving niets anders is dan een verzameling individuen, is integratie een non-issue. Uiteraard hoeven immigranten hun tradities niet helemaal overboord te zetten, aldus Goodhart, maar “er is ook nog zoiets als de samenleving,” en als die immigranten geen inspanning doen om daarbij te horen, zullen inheemse burgers het moeilijker vinden hen te beschouwen als onderdeel van de “ingebeelde gemeenschap.”
Een té snelle instroom van immigranten verzwakt de solidariteitsbanden en ondermijnt op de langere termijn de affectieve banden die nodig zijn om de verzorgingsstaat overeind te houden. “Mensen zullen altijd de voorkeur geven aan hun eigen families en gemeenschappen,” betoogt Goodhart, en “het is de taak van een realistisch liberalisme om te streven naar een definitie van het begrip gemeenschap die breed genoeg is om mensen van veel uiteenlopende achtergronden te omvatten, zonder zó breed te zijn dat zij betekenisloos wordt.”
Zowel economische als politieke liberalen bepleiten onbeperkte immigratie. Economische liberalen zien nationale grenzen als irrationele obstakels voor de mondiale integratie van markten. Veel politieke liberalen zien natiestaten en de loyaliteiten waartoe zij inspireren als obstakels voor de bredere politieke integratie van de mensheid. Beide soorten liberalen doen een beroep op morele verplichtingen die veel verder gaan dan de culturele en fysieke grenzen van landen.
Het gaat hier om het oudste debat in de sociale wetenschappen. Worden gemeenschappen geschapen door politiek en markten, of veronderstellen zij een eerder gevoel van “ergens bij te horen”?
Het lijkt mij dat een ieder die nadenkt over zulke zaken het wel met Goodhart eens moet zijn dat burgerschap voor de meeste mensen iets is waar zij “in geboren worden.” Waarden vloeien voort uit een specifieke geschiedenis en geografie. Als de “make-up” van een gemeenschap té snel verandert, raken mensen los van hun eigen geschiedenis, waardoor ze ontworteld worden. De angst van liberalen om voor racist te worden versleten houdt deze waarheden voor ze verborgen. Een explosie van wat nu “populisme” wordt genoemd is dan het onvermijdelijke gevolg.
De beleidsconclusie die hieruit kan worden getrokken is banaal, maar de moeite van het herhalen waard. De tolerantie van een volk voor verandering en aanpassing moet niet op de spits worden gedreven, hoe moeilijk dat in verschillende landen ook mag zijn. In specifieke zin moet de immigratie niet de ver worden doorgedreven, omdat dat zeker vijandigheid zal opleveren. Politici die er niet in slagen “de grenzen te bewaken,” verdienen het vertrouwen van de mensen niet.
Vertaling: Menno Grootveld