LONDEN – Terwijl Brexit de krantenkoppen in het Verenigd Koninkrijk en elders blijft beheersen, gaat de stille opmars van de automatisering onverstoorbaar verder. De meeste economen hebben een positief oordeel over deze ontwikkeling: zij zeggen dat technologie op de korte termijn weliswaar banen kan kosten, maar op de langere termijn voor nieuwe en betere banen zal zorgen.
De verwoesting van de werkgelegenheid is duidelijk en direct: een bedrijf automatiseert een productielijn, de kassa's in een supermarkt, of een distributiesysteem, houdt een tiende van de werknemers als opzichters in dienst en ontslaat de rest. Maar wat er daarna gebeurt is veel minder duidelijk.
Het gebruikelijke economische argument is dat werknemers die te maken krijgen met automatisering aanvankelijk hun baan zullen verliezen, maar dat de bevolking als geheel daarna zal worden gecompenseerd. De Nobelprijs-winnende econoom Christopher Pissarides en Jacques Bughin van het McKinsey Global Institute betogen bijvoorbeeld dat de hogere productiviteit die voortvloeit uit de automatisering “snellere economische groei, hogere consumentenbestedingen, een stijgende vraag naar arbeid en dus meer banen betekent.”
Maar deze compensatietheorie is veel te abstract. Om te beginnen moeten we onderscheid maken tussen “arbeidsbesparende” en “arbeidsbevorderende” innovaties. Productinnovaties, zoals de introductie van de auto of de mobiele telefoon, zijn arbeidsbevorderend. Procesinnovaties, of de introductie van een verbeterde productiemethode, zijn daarentegen arbeidsbesparend, omdat bedrijven erdoor in staat worden gesteld om met minder werknemers dezelfde hoeveelheid goederen of diensten te produceren.
Weliswaar kan nieuwe werkgelegenheid als gevolg van productinnovatie teniet worden gedaan door een “substitutie-effect,” als het succes van een nieuw product ertoe leidt dat de arbeid die gemoeid is met de productie van een oud product overbodig wordt. Maar de grootste uitdaging vloeit voort uit procesinnovatie, omdat die alleen maar werkgelegenheid laat verdwijnen en geen nieuwe banen creëert. Waar procesinnovatie dominant is, kunnen louter compenserende mechanismen helpen een stijging van de werkloosheid te voorkomen, of wat de Britse econoom David Ricardo de “overtolligheid” van de bevolking noemde.
Er zijn een paar van dergelijke mechanismen. In de eerste plaats zullen de hogere winsten leiden tot meer investeringen in nieuwe technologie, en dus in nieuwe producten. Bovendien zal de concurrentie tussen bedrijven leiden tot een algemene prijsverlaging, waardoor de vraag naar producten en dus naar arbeid zal toenemen. Tenslotte zal de loonsverlaging die wordt veroorzaakt door de aanvankelijke technologische werkloosheid de vraag naar arbeid doen stijgen en leiden tot een terugkeer naar meer arbeidsintensieve productiemethoden, waardoor de overtollige werkers weer aan de slag kunnen.
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
Hoe snel deze compensatiemechanismen zullen werken zal afhangen van de vraag hoe makkelijk kapitaal en arbeid heen en weer kunnen bewegen tussen beroepen en regio's. De introductie van arbeidsbesparende technologieën zal resulteren in lagere prijzen, maar zal ook de consumptie van werkers die overtollig worden doen afnemen. Het is dan de vraag welk effect zich sneller zal voordoen. Keynesiaanse economen betogen dat de daling van de vraag naar goederen die het gevolg is van de werkloosheid voorrang zal hebben en dus aanvankelijk een sterker effect zal uitoefenen dan de prijsdaling die het gevolg is van de automatisering. Dit zal leiden tot een verdere stijging van de werkloosheid, althans op de korte termijn.
Bovendien kan, zelfs als zulk banenverlies slechts een kortetermijn-fenomeen zou zijn, het cumulatieve effect van een reeks arbeidsbesparende innovaties in de loop der tijd leiden tot langetermijn-werkloosheid. Daarnaast veronderstelt een effectief mechanisme voor prijsaanpassingen de algemene prevalentie van concurrentie. Maar op een oligopolistische markt kan een bedrijf zijn kostenbesparingen ook gebruiken om de winst te bevorderen en niet om de prijzen te verlagen.
Dergelijke overwegingen ondersteunen de hedendaagse opvatting dat de voordelen van de automatisering zich vooral op de langere termijn zullen voordoen, waarbij de “overtolligheid” tijdens een “overgangsperiode” zal toenemen. Maar als die overgang tientallen jaren duurt, zoals een recent rapport van het McKinsey Global Institute erkent, is het nauwelijks verrassend dat werknemers sceptisch zijn over deze nieuwe reeks compensatie-argumenten.
Karl Marx heeft betoogd dat zo'n compensatieproces helemaal niet bestaat, noch op de korte noch op de lange termijn. Het verhaal dat hij te vertellen had kende dus geen happy end voor de werkers – althans niet onder het kapitalisme.
Marx zei dat de concurrentie individuele bedrijven dwingt om zo veel mogelijk van hun winst in arbeidsbesparende – dat wil zeggen: kostenbesparende – machines te investeren. Maar de toegenomen mechanisering komt de kapitalisten als klasse niet ten goede. Het is waar dat degene die de eerste stap zet een tijdelijk voordeel geniet door “te profiteren van de daling van de gemiddelde kosten,” zoals Joseph Schumpeter het verwoordde in zijn History of Economic Analysis, en door al doende zwakkere bedrijven te elimineren. Maar door de concurrentie zal de nieuwe technologie zich vervolgens verspreiden en zal ieder tijdelijk voordeel snel verdampen.
Marx stelde dat er voor het herstellen van de winstmarges een steeds groter “reserveleger van de werklozen” nodig zal zijn. Daarom, zo schreef hij, “zal de mechanisering werkers op straat doen belanden.” Volgens Marx is de werkloosheid in wezen technologisch van aard. En hoewel het reserveleger tijdens perioden van hoge welvaart tijdelijk tot de beroepsbevolking kan toetreden, leidt het aanhoudende bestaan ervan op de lange termijn tot steeds verdere verpaupering.
Volgens Marx was de opeenvolging der gebeurtenissen op de langere termijn dus precies het tegenovergestelde van de orthodoxe opvatting: de mechanisering leidt tot koortsachtige voorspoed op de korte termijn, maar ten koste van achteruitgang op de lange termijn.
De distributieve gevolgen van technologische verandering hebben lange tijd een prominente rol gespeeld in de discussies onder economen. In zijn uit 1932 stammende boek The Theory of Wages heeft John Hicks het idee ontwikkeld van gedwongen innovatie. Hij betoogde dat hogere lonen, door de winstmarges te bedreigen, bedrijven ertoe zouden aanzetten om het gebruik van arbeid te beperken, omdat deze productiefactor nu relatief duurder was. De automatisering van de economie is daarom niet eenvoudigweg het gevolg van toegenomen computerkracht, à la Moore’s Law, maar afhankelijk van veranderingen in de relatieve kosten van kapitaal en arbeid.
Dit zijn technisch ingewikkelde argumenten. Maar de economische theorie biedt overduidelijk geen helder antwoord met betrekking tot de langetermijn-gevolgen van de technologische vooruitgang voor de werkgelegenheid. De beste conclusie die we kunnen trekken is dat de impact zal afhangen van de balans tussen product- en procesinnovatie, en van factoren zoals de toestand van de vraag, de mate van concurrentie op de markt, en het machtsevenwicht tussen kapitaal en arbeid.
Dit zijn allemaal belangrijke gebieden waarop overheden tussenbeide kunnen komen. Zelfs als de automatisering op de langere termijn van oudsher gunstig heeft uitgepakt, mogen beleidsmakers de ontwrichtende kortetermijneffecten niet over het hoofd zien. De korte termijn is immers waar zich doorgaans historische fouten voordoen.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
At the end of a year of domestic and international upheaval, Project Syndicate commentators share their favorite books from the past 12 months. Covering a wide array of genres and disciplines, this year’s picks provide fresh perspectives on the defining challenges of our time and how to confront them.
ask Project Syndicate contributors to select the books that resonated with them the most over the past year.
LONDEN – Terwijl Brexit de krantenkoppen in het Verenigd Koninkrijk en elders blijft beheersen, gaat de stille opmars van de automatisering onverstoorbaar verder. De meeste economen hebben een positief oordeel over deze ontwikkeling: zij zeggen dat technologie op de korte termijn weliswaar banen kan kosten, maar op de langere termijn voor nieuwe en betere banen zal zorgen.
De verwoesting van de werkgelegenheid is duidelijk en direct: een bedrijf automatiseert een productielijn, de kassa's in een supermarkt, of een distributiesysteem, houdt een tiende van de werknemers als opzichters in dienst en ontslaat de rest. Maar wat er daarna gebeurt is veel minder duidelijk.
Het gebruikelijke economische argument is dat werknemers die te maken krijgen met automatisering aanvankelijk hun baan zullen verliezen, maar dat de bevolking als geheel daarna zal worden gecompenseerd. De Nobelprijs-winnende econoom Christopher Pissarides en Jacques Bughin van het McKinsey Global Institute betogen bijvoorbeeld dat de hogere productiviteit die voortvloeit uit de automatisering “snellere economische groei, hogere consumentenbestedingen, een stijgende vraag naar arbeid en dus meer banen betekent.”
Maar deze compensatietheorie is veel te abstract. Om te beginnen moeten we onderscheid maken tussen “arbeidsbesparende” en “arbeidsbevorderende” innovaties. Productinnovaties, zoals de introductie van de auto of de mobiele telefoon, zijn arbeidsbevorderend. Procesinnovaties, of de introductie van een verbeterde productiemethode, zijn daarentegen arbeidsbesparend, omdat bedrijven erdoor in staat worden gesteld om met minder werknemers dezelfde hoeveelheid goederen of diensten te produceren.
Weliswaar kan nieuwe werkgelegenheid als gevolg van productinnovatie teniet worden gedaan door een “substitutie-effect,” als het succes van een nieuw product ertoe leidt dat de arbeid die gemoeid is met de productie van een oud product overbodig wordt. Maar de grootste uitdaging vloeit voort uit procesinnovatie, omdat die alleen maar werkgelegenheid laat verdwijnen en geen nieuwe banen creëert. Waar procesinnovatie dominant is, kunnen louter compenserende mechanismen helpen een stijging van de werkloosheid te voorkomen, of wat de Britse econoom David Ricardo de “overtolligheid” van de bevolking noemde.
Er zijn een paar van dergelijke mechanismen. In de eerste plaats zullen de hogere winsten leiden tot meer investeringen in nieuwe technologie, en dus in nieuwe producten. Bovendien zal de concurrentie tussen bedrijven leiden tot een algemene prijsverlaging, waardoor de vraag naar producten en dus naar arbeid zal toenemen. Tenslotte zal de loonsverlaging die wordt veroorzaakt door de aanvankelijke technologische werkloosheid de vraag naar arbeid doen stijgen en leiden tot een terugkeer naar meer arbeidsintensieve productiemethoden, waardoor de overtollige werkers weer aan de slag kunnen.
HOLIDAY SALE: PS for less than $0.7 per week
At a time when democracy is under threat, there is an urgent need for incisive, informed analysis of the issues and questions driving the news – just what PS has always provided. Subscribe now and save $50 on a new subscription.
Subscribe Now
Hoe snel deze compensatiemechanismen zullen werken zal afhangen van de vraag hoe makkelijk kapitaal en arbeid heen en weer kunnen bewegen tussen beroepen en regio's. De introductie van arbeidsbesparende technologieën zal resulteren in lagere prijzen, maar zal ook de consumptie van werkers die overtollig worden doen afnemen. Het is dan de vraag welk effect zich sneller zal voordoen. Keynesiaanse economen betogen dat de daling van de vraag naar goederen die het gevolg is van de werkloosheid voorrang zal hebben en dus aanvankelijk een sterker effect zal uitoefenen dan de prijsdaling die het gevolg is van de automatisering. Dit zal leiden tot een verdere stijging van de werkloosheid, althans op de korte termijn.
Bovendien kan, zelfs als zulk banenverlies slechts een kortetermijn-fenomeen zou zijn, het cumulatieve effect van een reeks arbeidsbesparende innovaties in de loop der tijd leiden tot langetermijn-werkloosheid. Daarnaast veronderstelt een effectief mechanisme voor prijsaanpassingen de algemene prevalentie van concurrentie. Maar op een oligopolistische markt kan een bedrijf zijn kostenbesparingen ook gebruiken om de winst te bevorderen en niet om de prijzen te verlagen.
Dergelijke overwegingen ondersteunen de hedendaagse opvatting dat de voordelen van de automatisering zich vooral op de langere termijn zullen voordoen, waarbij de “overtolligheid” tijdens een “overgangsperiode” zal toenemen. Maar als die overgang tientallen jaren duurt, zoals een recent rapport van het McKinsey Global Institute erkent, is het nauwelijks verrassend dat werknemers sceptisch zijn over deze nieuwe reeks compensatie-argumenten.
Karl Marx heeft betoogd dat zo'n compensatieproces helemaal niet bestaat, noch op de korte noch op de lange termijn. Het verhaal dat hij te vertellen had kende dus geen happy end voor de werkers – althans niet onder het kapitalisme.
Marx zei dat de concurrentie individuele bedrijven dwingt om zo veel mogelijk van hun winst in arbeidsbesparende – dat wil zeggen: kostenbesparende – machines te investeren. Maar de toegenomen mechanisering komt de kapitalisten als klasse niet ten goede. Het is waar dat degene die de eerste stap zet een tijdelijk voordeel geniet door “te profiteren van de daling van de gemiddelde kosten,” zoals Joseph Schumpeter het verwoordde in zijn History of Economic Analysis, en door al doende zwakkere bedrijven te elimineren. Maar door de concurrentie zal de nieuwe technologie zich vervolgens verspreiden en zal ieder tijdelijk voordeel snel verdampen.
Marx stelde dat er voor het herstellen van de winstmarges een steeds groter “reserveleger van de werklozen” nodig zal zijn. Daarom, zo schreef hij, “zal de mechanisering werkers op straat doen belanden.” Volgens Marx is de werkloosheid in wezen technologisch van aard. En hoewel het reserveleger tijdens perioden van hoge welvaart tijdelijk tot de beroepsbevolking kan toetreden, leidt het aanhoudende bestaan ervan op de lange termijn tot steeds verdere verpaupering.
Volgens Marx was de opeenvolging der gebeurtenissen op de langere termijn dus precies het tegenovergestelde van de orthodoxe opvatting: de mechanisering leidt tot koortsachtige voorspoed op de korte termijn, maar ten koste van achteruitgang op de lange termijn.
De distributieve gevolgen van technologische verandering hebben lange tijd een prominente rol gespeeld in de discussies onder economen. In zijn uit 1932 stammende boek The Theory of Wages heeft John Hicks het idee ontwikkeld van gedwongen innovatie. Hij betoogde dat hogere lonen, door de winstmarges te bedreigen, bedrijven ertoe zouden aanzetten om het gebruik van arbeid te beperken, omdat deze productiefactor nu relatief duurder was. De automatisering van de economie is daarom niet eenvoudigweg het gevolg van toegenomen computerkracht, à la Moore’s Law, maar afhankelijk van veranderingen in de relatieve kosten van kapitaal en arbeid.
Dit zijn technisch ingewikkelde argumenten. Maar de economische theorie biedt overduidelijk geen helder antwoord met betrekking tot de langetermijn-gevolgen van de technologische vooruitgang voor de werkgelegenheid. De beste conclusie die we kunnen trekken is dat de impact zal afhangen van de balans tussen product- en procesinnovatie, en van factoren zoals de toestand van de vraag, de mate van concurrentie op de markt, en het machtsevenwicht tussen kapitaal en arbeid.
Dit zijn allemaal belangrijke gebieden waarop overheden tussenbeide kunnen komen. Zelfs als de automatisering op de langere termijn van oudsher gunstig heeft uitgepakt, mogen beleidsmakers de ontwrichtende kortetermijneffecten niet over het hoofd zien. De korte termijn is immers waar zich doorgaans historische fouten voordoen.
Vertaling: Menno Grootveld