BERKELEY – Slechts zeer weinig mensen die bij de verkiezingen van 2020 op de Amerikaanse president Donald Trump hebben gestemd, zijn plutocraten die hebben geprofiteerd van de belastingverlaging die hij en de Republikeinen in het Congres hebben doorgevoerd, of zelfs maar aspirant-plutocraten die hopen hier in de toekomst van te kunnen profiteren. Sommige Trump-stemmers zijn ongetwijfeld zeer gefocust op de installatie van rechtse rechters op federaal niveau. Maar veel van de 74 miljoen kiezers die op Trump stemden, deden dat om heel andere redenen.
De enige reden die de meesten van hen delen, is dat Trump president was in een periode waarin de Amerikaanse economie aanzienlijke loonsverhogingen opleverde voor het doorsnee Amerikaanse huishouden. Vóór de COVID-19 pandemie – en het volslagen falen van de regering-Trump om die in goede banen te leiden – stegen de lonen in de Verenigde Staten sneller dan op enig ander moment sinds het presidentschap van Bill Clinton.
Als de Amerikaanse economie er de komende vier jaar niet in slaagt soortgelijke loonstijgingen te verwezenlijken, zullen die 74 miljoen mensen (en waarschijnlijk nog meer) het verschil opmerken en in 2024 opnieuw op Trump stemmen (als hij dan weer meedoet) of op een andere Trumpiaanse Republikein, zoals Senator Tom Cotton van Arkansas of Senator Josh Hawley van Missouri.
Ter vergelijking: het is de moeite waard om te onthouden hoe rampzalig de periode 2000-ʼ15 is geweest voor de inkomsten van de VS. Terwijl de mediaan van het reële (voor inflatie gecorrigeerde) gezinsinkomen in 2000 62.500 dollar bedroeg, was die in 2011 slechts 57.000 dollar. Pas in 2016, het laatste jaar van de ambtstermijn van president Barack Obama, keerde de mediaan van het reële gezinsinkomen terug op de piek van 2000. En pas tijdens de eerste drie jaar van het presidentschap van Trump bleven de inkomens sterk genoeg stijgen om het vorige hoogterecord te overtreffen. In 2019 kwam de mediaan van het gezinsinkomen uit op 69.000 dollar, ruim 20 procent boven het dieptepunt na de Grote Recessie, en 10 procent boven de piek uit het Clinton-tijdperk.
Wat kan deze trends verklaren? Om te beginnen heeft de Amerikaanse regering tussen 2001 en 2016 niet de nadruk gelegd op de noodzaak van het verwezenlijken van een hogedrukeconomie die het vraagtekort in de economie wegneemt, wat nodig is om grote loonsverhogingen voor doorsnee-werknemers te realiseren. In 2010, toen de regering-Obama begon te neigen naar bezuinigingen, kreeg het herstel van de werkgelegenheid naar een normaal niveau een lagere prioriteit, ten faveure van het nastreven van begrotingsconsolidatie.
Op dat moment bedroeg de verhouding tussen werkgelegenheid en beroepsbevolking 75 procent, vijf punten onder het niveau van 2007, en zeven punten onder het niveau van 2000. Bij die twee eerdere gelegenheden was er sprake van ʻvolledige werkgelegenheid,ʼ maar niet van looninflatie.
Secure your copy of PS Quarterly: The Year Ahead 2025
Our annual flagship magazine, PS Quarterly: The Year Ahead 2025, is almost here. To gain digital access to all of the magazine’s content, and receive your print copy, subscribe to PS Premium now.
Subscribe Now
Medio 2013 maakte de toenmalige voorzitter van de Federal Reserve (het federale stelsel van Amerikaanse centrale banken), Ben Bernanke, bekend dat de tijd voor een buitengewone monetaire beleidsstimulans voorbij was, waardoor een depressieve schok werd toegediend aan de langetermijnrente – de zogenaamde ʻtaper tantrumʼ – op een moment dat de verhouding tussen werkgelegenheid en beroepsbevolking nog steeds onder de 76 procent lag. In 2015 zette de voorzitter van de Federal Reserve, Janet Yellen, de meest recente cyclus van renteverhogingen in gang, waardoor vermoedelijk een procentpunt of twee van de economische groei werd afgesnoept, precies op het moment dat het herstel leek te versnellen en de verhouding tussen werkgelegenheid en bereoepsbevolking naar 77 procent was gestegen.
Pas eind 2019 – een volle tien jaar na het dieptepunt van de Grote Recessie – zou de Amerikaanse economie terugkeren naar iets wat in de buurt kwam van volledige werkgelegenheid. En toch is de sirenenzang van het bezuinigingsbeleid vandaag de dag opnieuw te horen. Een groeiend koor van commentatoren stelt dat de bijna-nulrente onnatuurlijk is en dat het begrotingstekort aanzienlijk moet worden teruggedrongen.
Hoewel de begrotingshaviken toegeven dat de financiering van het begrotingstekort en de staatsschuld op dit moment geen probleem is, maken ze zich zorgen dat de situatie op elk moment kan veranderen. De rente zou zomaar scherp kunnen oplopen als de beleggerspsychologie een van haar plotselinge veranderingen ondergaat. De implicatie is dat we diep in de problemen komen als we nu geen maatregelen nemen om het tekort te verminderen.
Al in 2012 probeerden Lawrence H. Summers, vlak na zijn directeurschap van de Amerikaanse National Economic Council, en ikzelf de beleidsmakers te waarschuwen voor de tekortkomingen van deze denkwijze. Dat is niet gelukt, omdat de consensus over wat kwaliteitseconomen verondersteld werden te denken (wat iets anders is dan wat ze feitelijk denken) al vaststond. De beleidsmakers hebben slechts één van de twee lessen die wij benadrukten geïnternaliseerd: dat de financiering van de staatsschuld geen probleem is zolang de vraag naar veilige activa hoog blijft, want dat houdt de rentestand laag.
De belangrijkste les die nog steeds niet ter harte genomen is, is dat in een sterk gedeprimeerde economie staatsleningen en extra overheidsuitgaven de welvaart van het land op de korte en langere termijn een impuls geven, en op die manier de begrotingscapaciteit méér uitbreiden dan dat ze de schuldenlast verhogen. Onder deze omstandigheden drijven grotere tekorten de verhouding tussen de staatsschuld en de begrotingscapaciteit omlaag, niet omhoog. En dit geldt ongeacht de vraag of de rentestand hoog of laag is.
Iedere welvaartsgebonden economische doelstelling die beleidsmakers nastreven – of die nu verband houdt met de productiviteit, de werkgelegenheid op de langere termijn of het inkomensniveau – zal makkelijker te verwezenlijken zijn in een hogedrukeconomie. Als de beleidssuccessen en -fouten van de vorige generatie ons iets leren, dan is het wel dat een expansief fiscaal en monetair beleid nog steeds een van de krachtigste instrumenten is die we voor dit doel hebben.
To have unlimited access to our content including in-depth commentaries, book reviews, exclusive interviews, PS OnPoint and PS The Big Picture, please subscribe
Over time, as American democracy has increasingly fallen short of delivering on its core promises, the Democratic Party has contributed to the problem by catering to a narrow, privileged elite. To restore its own prospects and America’s signature form of governance, it must return to its working-class roots.
is not surprised that so many voters ignored warnings about the threat Donald Trump poses to US institutions.
Enrique Krauze
considers the responsibility of the state to guarantee freedom, heralds the demise of Mexico’s democracy, highlights flaws in higher-education systems, and more.
BERKELEY – Slechts zeer weinig mensen die bij de verkiezingen van 2020 op de Amerikaanse president Donald Trump hebben gestemd, zijn plutocraten die hebben geprofiteerd van de belastingverlaging die hij en de Republikeinen in het Congres hebben doorgevoerd, of zelfs maar aspirant-plutocraten die hopen hier in de toekomst van te kunnen profiteren. Sommige Trump-stemmers zijn ongetwijfeld zeer gefocust op de installatie van rechtse rechters op federaal niveau. Maar veel van de 74 miljoen kiezers die op Trump stemden, deden dat om heel andere redenen.
De enige reden die de meesten van hen delen, is dat Trump president was in een periode waarin de Amerikaanse economie aanzienlijke loonsverhogingen opleverde voor het doorsnee Amerikaanse huishouden. Vóór de COVID-19 pandemie – en het volslagen falen van de regering-Trump om die in goede banen te leiden – stegen de lonen in de Verenigde Staten sneller dan op enig ander moment sinds het presidentschap van Bill Clinton.
Als de Amerikaanse economie er de komende vier jaar niet in slaagt soortgelijke loonstijgingen te verwezenlijken, zullen die 74 miljoen mensen (en waarschijnlijk nog meer) het verschil opmerken en in 2024 opnieuw op Trump stemmen (als hij dan weer meedoet) of op een andere Trumpiaanse Republikein, zoals Senator Tom Cotton van Arkansas of Senator Josh Hawley van Missouri.
Ter vergelijking: het is de moeite waard om te onthouden hoe rampzalig de periode 2000-ʼ15 is geweest voor de inkomsten van de VS. Terwijl de mediaan van het reële (voor inflatie gecorrigeerde) gezinsinkomen in 2000 62.500 dollar bedroeg, was die in 2011 slechts 57.000 dollar. Pas in 2016, het laatste jaar van de ambtstermijn van president Barack Obama, keerde de mediaan van het reële gezinsinkomen terug op de piek van 2000. En pas tijdens de eerste drie jaar van het presidentschap van Trump bleven de inkomens sterk genoeg stijgen om het vorige hoogterecord te overtreffen. In 2019 kwam de mediaan van het gezinsinkomen uit op 69.000 dollar, ruim 20 procent boven het dieptepunt na de Grote Recessie, en 10 procent boven de piek uit het Clinton-tijdperk.
Wat kan deze trends verklaren? Om te beginnen heeft de Amerikaanse regering tussen 2001 en 2016 niet de nadruk gelegd op de noodzaak van het verwezenlijken van een hogedrukeconomie die het vraagtekort in de economie wegneemt, wat nodig is om grote loonsverhogingen voor doorsnee-werknemers te realiseren. In 2010, toen de regering-Obama begon te neigen naar bezuinigingen, kreeg het herstel van de werkgelegenheid naar een normaal niveau een lagere prioriteit, ten faveure van het nastreven van begrotingsconsolidatie.
Op dat moment bedroeg de verhouding tussen werkgelegenheid en beroepsbevolking 75 procent, vijf punten onder het niveau van 2007, en zeven punten onder het niveau van 2000. Bij die twee eerdere gelegenheden was er sprake van ʻvolledige werkgelegenheid,ʼ maar niet van looninflatie.
Secure your copy of PS Quarterly: The Year Ahead 2025
Our annual flagship magazine, PS Quarterly: The Year Ahead 2025, is almost here. To gain digital access to all of the magazine’s content, and receive your print copy, subscribe to PS Premium now.
Subscribe Now
Medio 2013 maakte de toenmalige voorzitter van de Federal Reserve (het federale stelsel van Amerikaanse centrale banken), Ben Bernanke, bekend dat de tijd voor een buitengewone monetaire beleidsstimulans voorbij was, waardoor een depressieve schok werd toegediend aan de langetermijnrente – de zogenaamde ʻtaper tantrumʼ – op een moment dat de verhouding tussen werkgelegenheid en beroepsbevolking nog steeds onder de 76 procent lag. In 2015 zette de voorzitter van de Federal Reserve, Janet Yellen, de meest recente cyclus van renteverhogingen in gang, waardoor vermoedelijk een procentpunt of twee van de economische groei werd afgesnoept, precies op het moment dat het herstel leek te versnellen en de verhouding tussen werkgelegenheid en bereoepsbevolking naar 77 procent was gestegen.
Pas eind 2019 – een volle tien jaar na het dieptepunt van de Grote Recessie – zou de Amerikaanse economie terugkeren naar iets wat in de buurt kwam van volledige werkgelegenheid. En toch is de sirenenzang van het bezuinigingsbeleid vandaag de dag opnieuw te horen. Een groeiend koor van commentatoren stelt dat de bijna-nulrente onnatuurlijk is en dat het begrotingstekort aanzienlijk moet worden teruggedrongen.
Hoewel de begrotingshaviken toegeven dat de financiering van het begrotingstekort en de staatsschuld op dit moment geen probleem is, maken ze zich zorgen dat de situatie op elk moment kan veranderen. De rente zou zomaar scherp kunnen oplopen als de beleggerspsychologie een van haar plotselinge veranderingen ondergaat. De implicatie is dat we diep in de problemen komen als we nu geen maatregelen nemen om het tekort te verminderen.
Al in 2012 probeerden Lawrence H. Summers, vlak na zijn directeurschap van de Amerikaanse National Economic Council, en ikzelf de beleidsmakers te waarschuwen voor de tekortkomingen van deze denkwijze. Dat is niet gelukt, omdat de consensus over wat kwaliteitseconomen verondersteld werden te denken (wat iets anders is dan wat ze feitelijk denken) al vaststond. De beleidsmakers hebben slechts één van de twee lessen die wij benadrukten geïnternaliseerd: dat de financiering van de staatsschuld geen probleem is zolang de vraag naar veilige activa hoog blijft, want dat houdt de rentestand laag.
De belangrijkste les die nog steeds niet ter harte genomen is, is dat in een sterk gedeprimeerde economie staatsleningen en extra overheidsuitgaven de welvaart van het land op de korte en langere termijn een impuls geven, en op die manier de begrotingscapaciteit méér uitbreiden dan dat ze de schuldenlast verhogen. Onder deze omstandigheden drijven grotere tekorten de verhouding tussen de staatsschuld en de begrotingscapaciteit omlaag, niet omhoog. En dit geldt ongeacht de vraag of de rentestand hoog of laag is.
Iedere welvaartsgebonden economische doelstelling die beleidsmakers nastreven – of die nu verband houdt met de productiviteit, de werkgelegenheid op de langere termijn of het inkomensniveau – zal makkelijker te verwezenlijken zijn in een hogedrukeconomie. Als de beleidssuccessen en -fouten van de vorige generatie ons iets leren, dan is het wel dat een expansief fiscaal en monetair beleid nog steeds een van de krachtigste instrumenten is die we voor dit doel hebben.
Vertaling: Menno Grootveld