ANTWERPEN – Het is ruim vijfhonderd jaar geleden dat Sir Thomas More de inspiratie vond voor zijn “koninkrijk Utopia” toen hij door de straten van Antwerpen liep. Dus toen ik in mei vanuit Dubai naar Antwerpen was gereisd om over kunstmatige intelligentie (AI) te spreken, kon ik het niet helpen parallellen te trekken met Raphael Hythloday, het personage uit More's Utopia dat de 16e-eeuwse Engelsen een spiegel voorhield met verhalen over een betere wereld.
Als de thuishaven van 's werelds eerste minister van AI en van musea, universiteiten en stichtingen die zijn gewijd aan het bestuderen van de toekomst, is Dubai bezig aan zijn eigen Hythloday-achtige reis. Terwijl Europa over het algemeen steeds angstiger is geworden over de technologische bedreigingen van de werkgelegenheid hebben de Verenigde Arabische Emiraten enthousiast het arbeidsbesparende potentieel van AI en automatisering omarmd.
Daar zijn praktische redenen voor. De verhouding tussen inheemse en buitenlandse arbeid in de Golfstaten in zeer onevenwichtig, uiteenlopend van 67% tegen 33% in Saoedi-Arabië tot 11% tegen 89% in de Verenigde Arabische Emiraten. En omdat het woestijnklimaat van de regio verdere bevolkingsgroei onmogelijk maakt, is het vooruitzicht van de vervanging van mensen door machines steeds aantrekkelijker geworden.
Maar er is ook sprake van een dieper cultureel verschil tussen de twee regio's. Anders dan West-Europa, de geboorteplaats van zowel de Industriële Revolutie als de “Protestante arbeidsethiek,” leven Arabische samenlevingen over het algemeen niet om te werken, maar werken ze om te kunnen leven, waarbij grotere waarde aan vrije tijd wordt gehecht. Een dergelijke houding is niet bijzonder goed verenigbaar met economische systemen die vergen dat er steeds meer productiviteit uit arbeid wordt geperst, maar is zeer geschikt voor een tijdperk van AI en automatisering.
In het geïndustrialiseerde Westen bedreigen technologische krachten de sociale contracten, die lange tijd gebaseerd zijn geweest op de drie pijlers kapitaal, arbeid en staat. Eeuwenlang heeft kapitaal in machines geïnvesteerd, hebben werkers die machines bediend om goederen en diensten te produceren, en hebben overheden belastingen geïnd, gezorgd voor publieke goederen en, al naar behoefte, hulpmiddelen geredistribueerd. Maar deze arbeidsdeling heeft een sociaal systeem teweeggebracht dat veel ingewikkelder is dan dat van de Arabische wereld en andere niet-geïndustrialiseerde economieën.
Op hun beurt hebben de Arabische staten hun natuurlijke hulpbronnen genationaliseerd, grote industrieën onder overheidsbeheer gebracht, internationale handel bedreven en de overtollige hulpmiddelen over de hele samenleving verdeeld. Tot voor kort hebben de bevolkingsgroei en de dalende inkomsten uit de natuurlijke hulpbronnen dit sociale contract bedreigd. Maar met technologieën die de meeste goederen en diensten kunnen produceren en distribueren die nodig zijn voor wat in wezen een vrijetijdssamenleving is, zou het bestaande sociale contract feitelijk kunnen worden uitgebreid in plaats van ontwricht.
Maar in het Westen lijkt de technologische revolutie de kloof tussen de kapitaalbezitters en alle anderen te hebben verbreed. Hoewel de productiviteit is toegenomen, is het aandeel van de arbeid in het totale inkomen gekrompen. Naast de kapitaalbezitters heeft een nieuwe klasse van yuppies en erfgenamen ook een aanzienlijk deel van het surplus naar zich toegetrokken dat wordt gecreëerd door productiviteits-verhogende technologieën. De grootste verliezers zijn degenen met lage inkomens en minder onderwijs.
Maar ook op dit punt is het leggen van de nadruk op de potentiële invloed van AI op de relatie tussen kapitaal en werkgelegenheid kortzichtig. Het populisme is in veel westerse landen immers in opkomst in een tijd dat er sprake is van een bijna historisch dieptepunt in de werkloosheid. De huidige ontevredenheid weerspiegelt waarschijnlijk eerder het verlangen naar een betere levenskwaliteit, niet het verlangen naar meer werk. De Franse betogers van de “Gele Hesjes” reageerden aanvankelijk op beleid dat de kosten van hun forenzenverkeer zou hebben verhoogd; de Britten die stemden voor een vertrek uit de Europese Unie hoopten dat de bijdragen aan het blok voortaan zouden worden gebruikt ter verbetering van de openbare dienstverlening in eigen land. De meeste anti-mondialiserings- en anti-immigratie-retoriek wordt geboren uit een bezorgdheid over misdaad, culturele verandering en andere zaken die te maken hebben met de levenskwaliteit, maar niet met de werkgelegenheid.
Het probleem is dat, op grond van het westerse sociale contract, een verlangen naar meer vrije tijd zich kan vertalen in wederzijds onverenigbare eisen. Kiezers willen minder arbeidsuren maar hogere inkomens, en zij verwachten dat de overheid genoeg belastinginkomsten zal blijven genereren om te voorzien in een goede gezondheidszorg, een goed pensioen en goed onderwijs. Het is geen wonder dat de westerse politiek in een impasse is beland.
Gelukkig kunnen AI en door data gedreven innovatie een weg voorwaarts bieden. In wat zou kunnen worden beschouwd als een soort AI-Utopia kan de paradox van een grotere staat met een kleinere begroting worden opgelost, omdat de overheid de middelen zou hebben om de publieke goederen en de dienstverlening uit te breiden, tegen zeer geringe kosten.
Het grootste obstakel zou van culturele aard zijn: al in 1948 waarschuwde de Duitse filosoof Joseph Pieper tegen de “proletarisering” van mensen en riep hij ertoe op van de vrije tijd de basis voor de cultuur te maken. Westerlingen zouden hun obsessie met het arbeidsethos moeten loslaten, evenals hun diepgewortelde weerzin tegen “free riders.” Ze zouden verschil moeten gaan aanbrengen tussen werk dat nodig is voor een waardig bestaan en werk dat is bedoeld om rijkdom te vergaren en een bepaalde status te verkrijgen. De eerstgenoemde vorm van werk zou potentieel nagenoeg geëlimineerd kunnen worden.
Met de juiste geestesinstelling zouden alle samenlevingen een nieuw, door AI-gedreven sociaal contract kunnen smeden, waarin de staat een groter deel van de inkomsten naar zich toe zou trekken, en het overschot dat door AI en automatisering wordt gegenereerd onder de inwoners zou kunnen herverdelen. Machines in publiek eigendom zouden een brede reeks goederen en diensten produceren, uiteenlopend van generieke geneesmiddelen, voedingswaren, kleding en huisvesting tot fundamenteel onderzoek, veiligheid en transport.
Sommigen zullen deze uitgaven beschouwen als ongerechtvaardigde marktinterventies; anderen zullen zich zorgen maken dat de overheid misschien niet in staat zal zijn om te voldoen aan de publieke vraag naar diverse goederen en diensten. Maar dergelijke argumenten zijn kortzichtig. Gezien het tempo van de vooruitgang op het gebied van AI en automatisering zullen productiesystemen in handen van de staat – die non-stop werkzaam zijn – een vrijwel onbeperkte aanbodcapaciteit hebben. De enige beperking zou gelegen zijn in de natuurlijke hulpbronnen, een beperking die de technologische vernieuwing in de richting van een duurzamer beheer zal blijven sturen.
In een AI-Utopia zou overheidsinterventie de norm zijn, en particuliere productie de uitzondering. De particuliere sector zou overheids- of collectieve misstappen corrigeren, in plaats van dat de overheid het marktfalen corrigeert.
Stel je voor dat je voorwaarts in de tijd zou kunnen reizen naar 2071, het jaar dat de Verenigde Arabische Emiraten honderd jaar bestaan. Een toekomstige Raphael Hythloday die Antwerpen vanuit Dubai bezoekt zou het volgende nieuws met zich meebrengen: Waar ik woon bezit en bedient de overheid machines die de allernoodzakelijkste goederen en diensten produceren, waardoor mensen in de gelegenheid zijn om hun tijd te spenderen aan vrije tijd, en aan creatieve en geestelijke activiteiten. Alle zorgen over werkgelegenheid en belastingtarieven zijn naar het verleden verwezen. Dit zou ook jouw wereld kunnen zijn.
Vertaling:Menno Grootveld
ANTWERPEN – Het is ruim vijfhonderd jaar geleden dat Sir Thomas More de inspiratie vond voor zijn “koninkrijk Utopia” toen hij door de straten van Antwerpen liep. Dus toen ik in mei vanuit Dubai naar Antwerpen was gereisd om over kunstmatige intelligentie (AI) te spreken, kon ik het niet helpen parallellen te trekken met Raphael Hythloday, het personage uit More's Utopia dat de 16e-eeuwse Engelsen een spiegel voorhield met verhalen over een betere wereld.
Als de thuishaven van 's werelds eerste minister van AI en van musea, universiteiten en stichtingen die zijn gewijd aan het bestuderen van de toekomst, is Dubai bezig aan zijn eigen Hythloday-achtige reis. Terwijl Europa over het algemeen steeds angstiger is geworden over de technologische bedreigingen van de werkgelegenheid hebben de Verenigde Arabische Emiraten enthousiast het arbeidsbesparende potentieel van AI en automatisering omarmd.
Daar zijn praktische redenen voor. De verhouding tussen inheemse en buitenlandse arbeid in de Golfstaten in zeer onevenwichtig, uiteenlopend van 67% tegen 33% in Saoedi-Arabië tot 11% tegen 89% in de Verenigde Arabische Emiraten. En omdat het woestijnklimaat van de regio verdere bevolkingsgroei onmogelijk maakt, is het vooruitzicht van de vervanging van mensen door machines steeds aantrekkelijker geworden.
Maar er is ook sprake van een dieper cultureel verschil tussen de twee regio's. Anders dan West-Europa, de geboorteplaats van zowel de Industriële Revolutie als de “Protestante arbeidsethiek,” leven Arabische samenlevingen over het algemeen niet om te werken, maar werken ze om te kunnen leven, waarbij grotere waarde aan vrije tijd wordt gehecht. Een dergelijke houding is niet bijzonder goed verenigbaar met economische systemen die vergen dat er steeds meer productiviteit uit arbeid wordt geperst, maar is zeer geschikt voor een tijdperk van AI en automatisering.
In het geïndustrialiseerde Westen bedreigen technologische krachten de sociale contracten, die lange tijd gebaseerd zijn geweest op de drie pijlers kapitaal, arbeid en staat. Eeuwenlang heeft kapitaal in machines geïnvesteerd, hebben werkers die machines bediend om goederen en diensten te produceren, en hebben overheden belastingen geïnd, gezorgd voor publieke goederen en, al naar behoefte, hulpmiddelen geredistribueerd. Maar deze arbeidsdeling heeft een sociaal systeem teweeggebracht dat veel ingewikkelder is dan dat van de Arabische wereld en andere niet-geïndustrialiseerde economieën.
Op hun beurt hebben de Arabische staten hun natuurlijke hulpbronnen genationaliseerd, grote industrieën onder overheidsbeheer gebracht, internationale handel bedreven en de overtollige hulpmiddelen over de hele samenleving verdeeld. Tot voor kort hebben de bevolkingsgroei en de dalende inkomsten uit de natuurlijke hulpbronnen dit sociale contract bedreigd. Maar met technologieën die de meeste goederen en diensten kunnen produceren en distribueren die nodig zijn voor wat in wezen een vrijetijdssamenleving is, zou het bestaande sociale contract feitelijk kunnen worden uitgebreid in plaats van ontwricht.
BLACK FRIDAY SALE: Subscribe for as little as $34.99
Subscribe now to gain access to insights and analyses from the world’s leading thinkers – starting at just $34.99 for your first year.
Subscribe Now
Maar in het Westen lijkt de technologische revolutie de kloof tussen de kapitaalbezitters en alle anderen te hebben verbreed. Hoewel de productiviteit is toegenomen, is het aandeel van de arbeid in het totale inkomen gekrompen. Naast de kapitaalbezitters heeft een nieuwe klasse van yuppies en erfgenamen ook een aanzienlijk deel van het surplus naar zich toegetrokken dat wordt gecreëerd door productiviteits-verhogende technologieën. De grootste verliezers zijn degenen met lage inkomens en minder onderwijs.
Maar ook op dit punt is het leggen van de nadruk op de potentiële invloed van AI op de relatie tussen kapitaal en werkgelegenheid kortzichtig. Het populisme is in veel westerse landen immers in opkomst in een tijd dat er sprake is van een bijna historisch dieptepunt in de werkloosheid. De huidige ontevredenheid weerspiegelt waarschijnlijk eerder het verlangen naar een betere levenskwaliteit, niet het verlangen naar meer werk. De Franse betogers van de “Gele Hesjes” reageerden aanvankelijk op beleid dat de kosten van hun forenzenverkeer zou hebben verhoogd; de Britten die stemden voor een vertrek uit de Europese Unie hoopten dat de bijdragen aan het blok voortaan zouden worden gebruikt ter verbetering van de openbare dienstverlening in eigen land. De meeste anti-mondialiserings- en anti-immigratie-retoriek wordt geboren uit een bezorgdheid over misdaad, culturele verandering en andere zaken die te maken hebben met de levenskwaliteit, maar niet met de werkgelegenheid.
Het probleem is dat, op grond van het westerse sociale contract, een verlangen naar meer vrije tijd zich kan vertalen in wederzijds onverenigbare eisen. Kiezers willen minder arbeidsuren maar hogere inkomens, en zij verwachten dat de overheid genoeg belastinginkomsten zal blijven genereren om te voorzien in een goede gezondheidszorg, een goed pensioen en goed onderwijs. Het is geen wonder dat de westerse politiek in een impasse is beland.
Gelukkig kunnen AI en door data gedreven innovatie een weg voorwaarts bieden. In wat zou kunnen worden beschouwd als een soort AI-Utopia kan de paradox van een grotere staat met een kleinere begroting worden opgelost, omdat de overheid de middelen zou hebben om de publieke goederen en de dienstverlening uit te breiden, tegen zeer geringe kosten.
Het grootste obstakel zou van culturele aard zijn: al in 1948 waarschuwde de Duitse filosoof Joseph Pieper tegen de “proletarisering” van mensen en riep hij ertoe op van de vrije tijd de basis voor de cultuur te maken. Westerlingen zouden hun obsessie met het arbeidsethos moeten loslaten, evenals hun diepgewortelde weerzin tegen “free riders.” Ze zouden verschil moeten gaan aanbrengen tussen werk dat nodig is voor een waardig bestaan en werk dat is bedoeld om rijkdom te vergaren en een bepaalde status te verkrijgen. De eerstgenoemde vorm van werk zou potentieel nagenoeg geëlimineerd kunnen worden.
Met de juiste geestesinstelling zouden alle samenlevingen een nieuw, door AI-gedreven sociaal contract kunnen smeden, waarin de staat een groter deel van de inkomsten naar zich toe zou trekken, en het overschot dat door AI en automatisering wordt gegenereerd onder de inwoners zou kunnen herverdelen. Machines in publiek eigendom zouden een brede reeks goederen en diensten produceren, uiteenlopend van generieke geneesmiddelen, voedingswaren, kleding en huisvesting tot fundamenteel onderzoek, veiligheid en transport.
Sommigen zullen deze uitgaven beschouwen als ongerechtvaardigde marktinterventies; anderen zullen zich zorgen maken dat de overheid misschien niet in staat zal zijn om te voldoen aan de publieke vraag naar diverse goederen en diensten. Maar dergelijke argumenten zijn kortzichtig. Gezien het tempo van de vooruitgang op het gebied van AI en automatisering zullen productiesystemen in handen van de staat – die non-stop werkzaam zijn – een vrijwel onbeperkte aanbodcapaciteit hebben. De enige beperking zou gelegen zijn in de natuurlijke hulpbronnen, een beperking die de technologische vernieuwing in de richting van een duurzamer beheer zal blijven sturen.
In een AI-Utopia zou overheidsinterventie de norm zijn, en particuliere productie de uitzondering. De particuliere sector zou overheids- of collectieve misstappen corrigeren, in plaats van dat de overheid het marktfalen corrigeert.
Stel je voor dat je voorwaarts in de tijd zou kunnen reizen naar 2071, het jaar dat de Verenigde Arabische Emiraten honderd jaar bestaan. Een toekomstige Raphael Hythloday die Antwerpen vanuit Dubai bezoekt zou het volgende nieuws met zich meebrengen: Waar ik woon bezit en bedient de overheid machines die de allernoodzakelijkste goederen en diensten produceren, waardoor mensen in de gelegenheid zijn om hun tijd te spenderen aan vrije tijd, en aan creatieve en geestelijke activiteiten. Alle zorgen over werkgelegenheid en belastingtarieven zijn naar het verleden verwezen. Dit zou ook jouw wereld kunnen zijn.
Vertaling:Menno Grootveld